zaterdag 30 augustus 2008

Geert van Istendael over de hoofddoek

.

Het masker van de dwang
Geert van Istendael

Vandaag verschijnt de essaybundel 'De islam in Europa: dialoog of crash' waarin Johan Sanctorum acht essays samenbrengt over de botsing van waarden tussen de islam en de westerse moderniteit. Geert van Istendael buigt zich over de hoofddoek. Hij bekijkt de kwestie door de bril van een ex-gelovige.
.
Ik ben opgevoed in een volkoren katholieke omgeving. Niet alleen het gezin was uitgesproken rooms, ook de straat was zo, de buurt was zo, de school was zo. Zelfs met een krachtige verrekijker kon je nergens aan de einder een andersdenkende bespeuren. Heverlee, Boskant, jaren vijftig, begin jaren zestig. ACW, Boerenbond. Wie kent vandaag nog de sociologie van dat verdwenen Vlaanderen?
Voor ons waren andersdenkenden per definitie slechte mensen. Ha ja, zo luidde de redenering, dat leefde maar raak, dat kon zich alles permitteren wat het maar wilde, immers, de straffende God die ons in toom hield, bestond voor zo'n slag mensen niet. En áls ze toevallig in God geloofden, zoals de ketterse protestanten, dan wilden ze niet luisteren naar de paus. Ze dwaalden, de sukkels, hopeloos verloren ze zich in hun dolingen. Bitter, bitter zouden ze het zich berouwen. Branden in de hel, dat was het vreselijke lot dat hun wachtte, in de diepste krochten van de hel. En omdat er geen andersdenkenden voorradig waren, sprak niemand ons tegen.
Voor mijn zesde levensjaar had ik wél een glimp opgevangen van de boze, tegen beter weten in koppig niet-katholieke wereld. We waren naar Utrecht verhuisd, vanwege het werk van mijn vader. Onze buren aan de ene kant waren protestants, die aan de andere kant geloofden helemaal niets. Maar zie, mijn lieve, vrome, roomse moeder kon het met beide kanten opperbest vinden en geen haar op haar hoofd zou eraan hebben gedacht me te verbieden met de calvinistische en heidense kinderen uit de buurt te spelen. Ik was dan ook pijnlijk verrast toen mijn vriendje Gertje plots naar de kleuterschool met de Bijbel ging, terwijl ik achter de wijde rokken van eerwaarde zuster Ambrosina aandribbelde. De eerste barst sprong in mijn wereldbeeld. Ik was vier jaar. Misschien komt het daardoor dat ik later, teruggekeerd in België, de pastoors die sermoenen afstaken over satanische protestanten, nooit heb kunnen geloven. Ik mocht mijzelf, hoe jong ook, een ervaringsdeskundige noemen, zij moesten hun mond houden. In werkelijkheid geschiedde precies het omgekeerde. Ik zweeg, zij kraamden onbekommerd hun hatelijke onzin uit.
Ik ga zo uitgebreid in op mijn persoonlijke geschiedenis om duidelijk te maken dat ik maar al te goed weet welk arsenaal aan methodes een wereldgodsdienst gebruikt om zijn gelovigen in het gareel te houden. 'Nourri dans le sérail, j'en connais les détours', volgens het woord van Racine, of, op zijn plat Brabants gezegd, maar eigenlijk hetzelfde: 'Ge moet nen ouwen aap geen smoelen leren trekken.' Als ik dus jonge islamitische vrouwen hoor zeggen dat ze in volle vrijheid ervoor kiezen om de sluier te dragen, dan weet ik niet of ik in vreugdeloos geschater moet uitbarsten dan wel het vergrijsde hoofd moet schudden. Mijn god, ik herken het zo goed. Dat stijfkoppige ontkennen van de dwang. Die tomeloze verontwaardiging als iemand anders de dwang pijnlijk nauwkeurig aanwijst en zichtbaar maakt. Die illusie van vrijheid. Dat zelfbedrog. Dat door en door valse bewustzijn. Ik zou nu kunnen zeggen, met de woorden van het Lucasevangelie (23:34) 'vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen', maar nee, ik wil niet mild zijn. De dwingelandij mag niet terugkomen. Nooit. Ze is terug, de dwingelandij. Ik zie ze dagelijks op straat, in de metro, in winkels - maar nu van een andere godsdienst.
Macht puren uit angst. Dat doen die twee wereldgodsdiensten en daar walg ik van. Ze puren macht uit de existentiële angst waar ieder mens mee leeft, mee leven moet, uit de bange vragen die je bekruipen op een regenachtige avond aan zee. Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? Waarom ben ik op aarde? Wat ligt achter de donkere poort waar iedereen, ook ik, ooit door moet?
Ik heb in mijn jonge jaren meer sluiers gezien dan er vandaag in de straten van Brussel te tellen zijn. Veel meer. Van zuster Ambrosina tot mijn tante non. En al haar medezusters in hun donkere, neogotische klooster. En van honderden andere nonnen, elke dag opnieuw, op stadspleinen en dorpspleinen, in stations, scholen, kerken, parken, thuis. Daar waren wilde exemplaren bij. Witte kappen met hoog opstekende punten. Blauwe treurdoeken. Zwarte huiven, zo wijd als volwassen tenten. Alleen, wij vonden die niet vreemd, niets daarvan vonden wij vreemd, evenmin als wij de mannen vreemd vonden die, gehuld in jurken, eveneens zwart, ons de onwankelbare waarheden voorhielden van ons rotsvaste geloof. Of kaalgeschoren kerels in ruwe, bruine gewaden, bijeengebonden met een wit touw. Of volwassen mannen die verwijfd goudbrokaat over hun massieve schouders drapeerden, zomaar in de openlucht.
Na Vaticanum II, dus in de jaren zestig van de twintigste eeuw, werd het straatbeeld drastisch gerationaliseerd. De priesterjurken werden verknipt tot pakken. En duizenden nonnen rukten zich de kap van het hoofd. De nonnen waren niet weinig opgelucht. Duizenden kloosterzusters slaakten als uit één mond een zucht van verlichting. Prompt joeg een stormwind door katholiek Europa. Weg met de sluier. Weg met het zelfbedrog. Weg met het valse bewustzijn.
Vandaag wordt, eigenaardig genoeg, de sluier met grote hardnekkigheid verdedigd door mensen die geen spat islam aan hun lijf hebben. Ik wil hier niet beweren dat ze geen spat katholicisme aan hun lijf hebben, maar áls ze zich al tot het roomse geloof bekennen, is het tot een wel zeer verwaterde vorm. Het zijn vooral jonge mensen, ze hebben nooit het preconciliaire tijdvak moeten ondergaan, en daarvoor zouden zij de Here mogen prijzen, maar het heeft tot gevolg dat voor hen het katholicisme een onscherp begrip geworden is.
Inzake geloof zijn de jonge mensen van Belgische afkomst die vandaag uit progressieve, zeg maar linkse, overtuiging de hoofddoek verdedigen, hoofdzakelijk naïef. Of nee, onnozel, dat is de term. Onnozel betekent volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal onschuldig, zonder kennis van de wereld en dus licht te bedriegen. Inderdaad, die jonge mensen hebben geen flauw benul van de immense, wurgende kracht die een eeuwenoude wereldgodsdienst ontwikkelt zodra hij op een grens stuit die hem van buitenaf wordt gesteld. Ze hebben niet genoeg verbeeldingskracht om zich voor te stellen dat er mensen zijn die uit een of andere religieuze overtuiging werkelijk anders denken dan zij, maar dan ook totaal anders, en ook navenant zullen handelen. Woedend. Dictatoriaal. Als het moet moorddadig. Wat godsdienstzaken aangaat, baden die Belgische jonge mensen in het lauwe rozenwater van een slecht begrepen tolerantie, een weke onverschilligheid, een niet onprettige vaagheid. Bovendien vinden ze die hoofddoeken en djellaba's toch maar wát exotisch.
Als ze de hoofddoek verdedigen in krantenstukken, hebben ze het steevast over de kille neutraliteit waartoe een verbod op hoofddoeken aan loketten zou leiden. Zoals in Frankrijk, wordt er vaak aan toegevoegd - als afschrikwekkend voorbeeld, neem ik aan. Verbijsterend is dat. Ongeloofwaardig haast. Bedroevend. Mensen die het voorrecht hebben gekregen te studeren, horen beter te weten. Voor hen bestaat geen enkel excuus.
Een halve eeuw geleden gebruikten conservatieve katholieken in dit land exact díé woorden, 'kille neutraliteit', wanneer zij ten strijde trokken tegen de vrijzinnigen die de invloed van de katholieke kerk in het openbare leven binnen redelijke perken wilden houden. Dus hoogopgeleide, zichzelf als links en progressief inschattende mensen vandaag zeggen precies hetzelfde als antimoderne katholieken vijftig jaar geleden.
En dan beschimpen ze Frankrijk. De Franse republiek nam in 2004 een wet aan die het dragen van hoofddoeken in openbare gebouwen beperkt. In openbare scholen is de hoofddoek zelfs helemaal verboden. De Franse republiek heeft voor één keer de republikeinse beginselen en waarden ernstig genomen en werkelijk, met rigueur républicaine, toegepast. Op slag daalde een ijzige kilte over ons zuidelijke buurland neder, tenminste als ik vele progressieve, rode, groene en anderskleurige linkse mensen mag geloven.
In de regering van dat kille, neutrale Frankrijk, de hardvochtige republiek die volgens linkse, progressieve mensen dan ook alleen maar een racistische en islamofobe republiek kan zijn, zitten overigens een paar opvallende vrouwen van islamitische herkomst. Rachida Dati bijvoorbeeld. Zij is minister van Justitie. Niet staatssecretaris van consumentenzaken of van kindercrèches, nee, justitie. Een gezagsdepartement. Een sluitstuk van iedere democratie. Een sleutelpositie. Dat heeft bij mijn weten nog geen enkele partij in België, of ze nu links is, centrum of rechts, groen, rood, blauw of oranje, voor elkaar gebracht - of liever willen brengen. Mevrouw Dati komt uit een gezin van elf kinderen. Haar vader was een Marokkaanse metselaar. Haar moeder was Algerijnse. Mevrouw Dati draagt geen hoofddoek en beschouwt zichzelf als une fille française d'origine modeste, wat allerminst betekent dat ze haar Marokkaans-Algerijnse afkomst wegmoffelt. Opmerkelijk is dat mevrouw Dati door niet weinig groepen in de door geweld geteisterde banlieues wordt gehaat. Zij brandmerken haar als verraadster.
Mevrouw Dati werd benoemd door president Sarkozy, dezelfde Sarkozy die ongemeen hard uitgehaald heeft naar de relschoppers in de banlieues. Daar zat een hoop racaille bij elkaar, zei Sarkozy, gespuis dus, geteisem, uitschot, janhagel (wat kan onze taal toch mooi schelden!). Let wel, Sarkozy is zelf een migrant, tweede generatie van vaderszijde, van moederszijde vierde generatie. Zijn achtergronden zijn Hongaars en Grieks-Joods. Zijn vader hoorde dan wel bij de kleine Magyaarse adel (Nagybócsai Sárközy), maar hij heeft de Franse nationaliteit werkelijk niet op een bevoorrechte of zachtaardige manier verworven. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog ontvluchtte hij zijn land voor het Rode Leger. Hij nam dienst in het beruchte Franse vreemdelingenlegioen en kreeg zijn opleiding in Algerije. Pa Sarkozy kwam Frankrijk binnen door de verveloze achterdeur.
Nu heb ik de grootste bezwaren tegen het beleid en de stijl van Sarkozy, maar één ding moet ik hem nageven. Hij heeft onmiskenbaar het talent om waardevolle mensen aan te trekken. Hij noemt zichzelf dan wel rechts, maar geeft politieke opponenten ter linkerzijde het ene hoge ambt na het andere, zolang ze maar deskundig zijn en liefst nog een beetje briljant ook. Dat is niet zo simpel als het lijkt. Telkens opnieuw moet Sarkozy het luide gemor van zijn eigen partijgenoten trotseren. Telkens opnieuw kiest hij eigengereid de man die hij de enige juiste vindt, links of rechts of midden, het maakt Sarkozy niets uit. En de juiste vrouw natuurlijk.
Want je kunt mevrouw Dati onmogelijk een excuustruus noemen. In dezelfde regering zetelt ook Fadela Amara. Ook zij heeft broers en zussen zonder tal. Ook haar ouders kwamen uit Noord-Afrika. Ook haar vader was een doodgewone arbeider. Zij heeft de portefeuille van stedenbeleid - als er één controversieel beleidsdomein is in Frankrijk, dan wel dat. Fadela Amara is een gelovige moslima, daar laat ze geen twijfel over bestaan. Maar haar geloof is privé. Puur privé. Dus draagt ze geen sluier.
Voor Fadela Amara is de cruciale vraag niet: worden moslimvrouwen die in openbare dienst werken, gedwongen de hoofddoek af te leggen? Maar: mógen moslima's straks nog wel zonder hoofddoek gaan werken? Zal het hun niet worden verboden door broers, vaders, ooms, buren, door loodzware, niet zelden gewelddadige sociale druk? Door dwang? Ze keert het probleem dus copernicaans om. En ze weet waarover ze spreekt. Ze heeft in 2003 de beweging Ni putes ni soumises (Geen sletten geen slavinnen) op haar land losgelaten, ze heeft betogingen georganiseerd, onder meer een mars op Parijs, ze heeft de 'Staten-Generaal van de vrouwen uit de voorsteden' bijeengeroepen; dat alles tégen de gewelddadige druk die op jonge moslima's wordt uitgeoefend door de mannen uit hun omgeving, dwang om niet voort te studeren, om vroeg te trouwen, om de sluier te dragen. Dat het dwang is, harde, brute dwang, daarover laat ze geen twijfel bestaan, niet in haar boeken, niet in haar actie.
Fadela Amara wil dat de waarden van de Franse revolutie gelden voor iedereen en overal, ook in de banlieues. Ze zweert bij vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid en die waarden zijn volgens haar níét relatief, níét enkel bedacht door en bestemd voor blanke mannen. De waarden van de Franse revolutie zijn volgens Fadela Amara universeel. Voor het recht van de sterkste, voor tribale gewoonten, die trouwens vaak ouder zijn dan de islam, mag geen plaats worden ingeruimd, niet in Frankrijk, niet in Europa, in de hele wereld niet. Alleen de republikeinse wettelijkheid mag gelden. Fadela Amara heeft geen seconde geduld met religieus obscurantisme van de ene kant of cultureel relativisme van de andere kant. De sluier is onderdrukking. Machistische onderdrukking.

Dit is een bekorte versie van het essay.

Jan Goossens, zoon van Paul

.

Geert Van Istendael is in paniek en we zullen het geweten hebben: 'De sluier is onderdrukking. Machistische onderdrukking.' Voorts hebben ook 'jonge Belgen' van 'progressieve, linkse overtuiging' boter op hun hoofd, omdat ze, 'onnozel als ze zijn', de hoofddoek verdedigen. Echt opvallend is vooral dat Van Istendael zich er in zijn stuk 'Het masker van de dwang' (DS 23 augustus) op onmiskenbaar dwingende wijze toe beperkt problemen aan te kaarten en tegenstellingen op de spits te drijven, zonder zelfs maar een begin van een oplossing aan te dragen. Hij hanteert een uitgesproken verdeelstrategie: de islam en de Europese seculiere democratie worden als vreemde en voor eeuwig onverzoenbare blokken tegenover elkaar geplaatst. En op jammerlijk paternalistische wijze zet hij zichzelf en een deel van zijn generatie tegenover de 'naïeve, hoogopgeleide, zichzelf als links en progressief inschattende' jonge Belgen voor wie er 'geen enkel excuus' bestaat als ze niet tegen de sluier ten strijde trekken. Tja, wie klinkt hier als een dwingeland?
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat Van Istendaels stuk evenveel, zoniet meer, zegt over zijn blijkbaar traumatiserende opvoeding door katholieke nonnen als over de door hem zo verafschuwde sluier. In elk geval vind ik in zijn cassante tekst niets dat ook maar in de verste verte lijkt op een pragmatische bijdrage tot een gezamenlijke toekomst voor mensen en gemeenschappen met verschillende culturele en religieuze achtergronden, die wel allemaal Brusselaar en/of Belg zijn en 'gedoemd' om met elkaar samen te leven.
Ik zou me zonder twijfel aangesproken moeten voelen door Van Istendaels stuk. Ik ben immers hoogopgeleid, beschouw mezelf als progressief en voel niet de minste behoefte om van de Brusselse daken te schreeuwen dat de hoofddoek altijd weer voor vrouwenonderdrukking zorgt in deze stad. Ik denk echter dat we vandaag belangrijker kopzorgen hebben in Brussel: gelijke kansen, goed onderwijs, werkelijk participatieve democratie, een minder giftige internationale context. Misschien zou het nuttiger zijn dat we ons boos maken en vragen stellen over de 20 procent werklozen en over het feit dat een Brusselaar op de vijf onder de armoedegrens leeft? En over het feit dat de meeste van die armen wonen in wijken met veel allochtonen die het nog altijd heel veel moeilijker hebben om aan een job te geraken? En is het niet bedroevend dat deze stad nog altijd de speelbal blijft van kortzichtige Vlaamse én Franstalige nationalisten die nog steeds niet door hebben dat zowat de helft van de Brusselse bevolking van allochtone origine is, terwijl die realiteit helemaal niet weerspiegeld wordt in de achterhaalde politieke structuren en beslissingsmechanismen?
Ten slotte maak ik me zeker zorgen over rabiaat onverzoenlijke opiniestukken waarin de islam wordt beschouwd als een fremdkörper dat volledig buiten en zelfs haaks op onze Europese traditie staat en dat eigenlijk altijd fundamentalistisch van aard is. En waarin de emancipatorische realisaties en groeikansen van jonge Belgische moslims niet alleen straal genegeerd worden, maar eigenlijk gewoon ontkend. Alsof de islam niet al sinds de 7de eeuw deel uitmaakt van onze Europese traditie, maar handig uit de meeste geschiedenisboeken is weggegomd. Alsof die islam geen verschillende stromingen kent en alsof het geloof van zeer vele moslims in Europa niet net zo goed gekleurd is door ons Europese samenlevingsmodel als dat van vele - maar zeker niet alle - katholieken. Alsof emancipatiegolven niet op de eerste plaats in beweging komen door opbouwende kritiek en contestatie van binnenuit, veel meer dan door onverbiddelijke criticasters aan de zijlijn.
Het is mijn voorrecht dat ik in mijn job geregeld in contact kom met jonge Belgen van Maghrebijnse afkomst, van wie sommigen gelovige moslims zijn, en anderen niet. Maar, ook al zijn ze dan niet in Frankrijk opgegroeid, geëmancipeerde, onafhankelijke en kritische geesten zijn het allemaal. Heeft Van Istendael ooit al een genuanceerd gesprek over de hoofddoek gevoerd met de vrij briljante KUL-sociologe Nadia Fadil, die niet moet onderdoen voor de door hem verafgode Rachida Dati? Heeft hij al eens van gedachten gewisseld met filosoof Tarik Fraihi en met UG-docent Sami Zemni over de zin en onzin van een 'Europese Islam'? Heeft hij al eens meegemaakt hoe Brussels stand-up comedian Sam Touzani na zijn voorstellingen harde gesprekken met bepaalde jongeren uit zijn gemeenschap aangaat, zonder hen ooit in het gezicht te hoeven smijten dat ze machistische onderdrukkers zijn? Die termen gebruik je enkel als je zogenaamde emancipatorische pleidooi de verborgen agenda maskeert dat je eigenlijk wil dat elke constructieve dialoog stopt.
Vrijzinnigen, katholieken, moslims en vele anderen kunnen niet anders dan in onze grote steden samenleven, of ze het nu willen of niet, zoals dat al heel lang het geval is. Daar is een gezonde dosis zelfkritiek voor nodig en open - en zonodig harde - dialoog. Uiteraard moet de scheiding van kerk en staat gevrijwaard blijven, ook al is het zeker niet alleen het legitieme en door Van Istendael aanbeden Franse model dat daartoe de garantie biedt. Maar het heeft geen enkele zin dat we onze tijd verliezen met symbooldiscussies, gebetonneerde standpunten en paternalistische retoriek die de clash of civilizations als een onvermijdelijke self-fulfilling prophesy over ons afroepen.
Alle respect voor Van Istendael, maar van een intellectueel van zijn kaliber had ik in een complexe en uitdagende stad als Brussel een visie verwacht die ons vooruit helpt en liefst ook een beetje dichter bij elkaar brengt. Het is best mogelijk dat we als jonge Belgen wel eens naïef uit de hoek komen en van de dialoog met voorgaande generaties valt er meestal iets op te steken. Maar de onverzoenlijke betweterigheid die andersdenkenden als 'onnozel' afschrijft en de moslims in onze steden en ons land als fremdkörper afschildert en hun aan de gang zijnde emancipatie niet steunt maar negeert, helpt ons geen meter vooruit. Na jaren in Brussel vind ik de hoofddoek allesbehalve 'exotisch' en heb ik geen enkele behoefte hem militant te verdedigen. Daarnaast levert het me in Brussel vandaag evenmin iets op om er rabiaat tegen te zijn. Eigenlijk kan die hoofddoek me gestolen worden. En de fatwa's tegen die hoofddoek van bange intellectuelen die ons een angstpsychose willen aanpraten al evenzeer. Nee, niet alle moslima's met hoofddoek zijn vandaag onderdrukte vrouwen die geen eigen keuzes kunnen maken. Het is niet aan die bange intellectuelen om agressief te roepen dat die hoofddoek uit het straatbeeld moet. En ja, er is plaats voor de islam in Europa, al was het maar omdat die er altijd geweest is. Wie de islam telkens weer herleidt tot de hoofddoek en bij die hoofddoek enkel aan 'machistische onderdrukking' kan denken, lijkt me zelf een dwingeland eerste klas.

Jan Goossens is artistiek leider van de KVS
.

vrijdag 29 augustus 2008

Trouw is een onafhankelijk blad !

.
(Wat van Vlaamse kranten natuurlijk nooit iemand zal beweren)


Welkom in de Kaukasus, waar niets simpel is

Jelle Brandt Corstius, Tschinvali

Twee weken na de aanvang van de oorlog in Zuid-Ossetië kan de balans worden opgemaakt. Het conflict is breed uitgemeten als het begin van een nieuwe Koude Oorlog. Dat geldt minder voor de mensen die het conflict hebben ondergaan. Een verslag uit Zuid-Ossetië, en de omstreden bufferzone.


Het zijn twee dorpen met twee tragedies, met een grens ertussen. Aan de ene kant van de grens ligt het dorp Getagoerovo, in Zuid-Ossetië, een provincie binnen Georgië die zich daarvan heeft afgescheiden in de jaren negentig. Alleen Rusland erkent Zuid-Ossetië voorlopig als onafhankelijke staat. Aan de andere kant van de grens, vier kilometer verder op de weg, ligt het dorp Dvani, in Georgië.

De nacht van 7 op 8 augustus, toen Georgië het mislukte offensief begon om Zuid-Ossetië weer onder controle te brengen, reden de Georgiërs bij Getagoerovo Zuid-Ossetië binnen. „Ik sliep al twee dagen met mijn kleren aan. Ik voelde dat het niet goed zat”, vertelt Aza Alborova, die er met haar man en twee zoontjes woont. In de avond van 7 augustus kwam een bekende van de lokale overheid langs om hen voor de oorlog te waarschuwen. Alborova slaagde erin om voor het offensief naar familieleden in Noord-Ossetië te vluchten. Dat is maar goed ook: een mortiergranaat blies het dak van hun huis. De inrichting is vernield door Georgische soldaten die er een paar dagen inkwartierden.

Intussen is de familie alweer teruggekeerd. Het dak repareren gaat veel tijd en geld kosten, en zij hebben geen van beide: „Ik moet er niet aan denken dat de winter begint”, vertelt Alborova.

Verderop woont het echtpaar Jefim Dzjoejev (83) en Varja Dzjoejeva (74). Alle ruiten van hun huis zijn gesprongen, in de muren zitten granaatscherven. Maar in ieder geval staat het dak nog op het huis. Zij zaten vier dagen in de schuilkelder. Jefim heeft zijn gevoel voor humor nog niet verloren, volgens hem zijn de Georgiërs de oorlog begonnen uit jaloezie op de schoonheid van Ossetische vrouwen. Varja kijkt verlegen. Ze vertelt dat zij in de communistische tijd als boekhouder op een sovchoze, een collectieve boerderij, werkte. „Daar werkten ook Georgiërs. Er waren geen vijandelijkheden. En nu blijken het opeens fascisten. Ik snap het niet”, vertelt ze.

Op het kruispunt zitten drie vrouwen boontjes te doppen. Een van hen, Ljana Kokojeva, vertelt dat een mortier hun schuilkelder is ingeslagen. Zij loopt naar haar huis, waar een man glas in een kruiwagen staat te scheppen. Er zit een rond gat in de muur van de kelder. Volgens Kokojeva sloeg de mortier in de ochtend van de 9de in. „Het is een vreselijk gevoel, dat je zelfs in een schuilkelder niet veilig bent”, zegt ze.

In het gebouwtje van de lokale overheid vertelt een medewerker dat tachtig procent van de huizen is verwoest, en dat 14 van de 1780 inwoners van het dorp zijn omgekomen. Door de glasloze ramen is te zien dat buiten zakken meel worden uitgedeeld door het Russische ministerie van noodsituaties.

De medewerker pakt een kaart uit de la en spreidt hem uit over de tafel. Het is een historische kaart van het rijk van de Alanen, van wie de Osseten naar eigen zeggen afstammen. Op het hoogtepunt strekte dat rijk zich uit van Frankrijk tot aan de Kaukasus. „Wij zijn het meeste land al kwijt. We hebben geen pretenties meer een wereldmacht te zijn, die tijd ligt achter ons. Het enige wat wij willen is dit kleine stukje land in de bergen”, vertelt hij.

Op de grens met Georgië staan Russische soldaten op wacht. De auto mag de grens niet over, dat weten ze zeker, maar te voet, dat weten ze eigenlijk niet. Zonder dat hij ook maar een paspoort hoeft te zien, escorteert een soldaat mij naar het eerste huis over de grens. Een oud vrouwtje staat bij het hek. Ik vraag haar of we nu in Georgië zijn. Zij kijkt verschrikt naar de Russische soldaat. „Je bent in Kartveli”, antwoordt ze, en doelt daarmee op de Georgische provincie. De Russische soldaten wonen tijdelijk bij haar in en het is duidelijk dat zij hen te vriend wil houden. Als ik zelf nog wat verder wil lopen moet ik zelf weten, maar de Russische soldaat gaat niet mee. „Ik zou het niet doen. Ze spreken geen Russisch en zijn gevaarlijk”, waarschuwt hij.

De gevaarlijke dorpelingen bestaan uit drie mannen die achter een biggetje aanrennen. Een van hen, Giorgi, vangt het dier bij zijn achterpoten en smijt hem over een hek. „Voor je het weet rent dit biggetje Zuid-Ossetië in, en dan zijn we hem kwijt”, vertelt Giorgi hijgend in het Russisch.

De twee andere mannen willen hun namen niet geven. De inwoners van Dvani leven nog steeds in angst. Sinds het eind van de mislukte oorlog maken zij deel uit van een door de Russen ingestelde bufferzone. Hierdoor hebben zij geen bescherming van de Georgische politie, en kunnen de Zuid-Osseten naar willekeur wraak nemen. Op 12 augustus kwamen Ossetische milities het dorp binnen en vluchtten de drie voor een paar dagen de bergen in.

Giorgi vertelt dat 33 gebouwen in het dorp zijn platgebrand, inclusief de school waar hij lesgeeft. Talloze andere huizen zijn beschadigd door Russisch mortiervuur.

Een man met ontbloot bovenlijf laat zijn huis zien dat compleet is afgebrand. Zijn bed staat tijdelijk op het erf, tussen de schuur en het afgebrande terras met wijnranken. Een koe likt verveeld aan de spijlen van het bed.

Hun vrouwen en kinderen zijn voorlopig gevlucht naar Tbilisi. „President Saakasjvili is een wijs man, en hij heeft veel goeds gedaan voor ons land. En natuurlijk is Zuid-Ossetië Georgisch, en zal het altijd Georgisch blijven. Maar hij had nooit Zuid-Ossetië binnen moeten vallen. Eerlijk gezegd houdt die politiek mij niet zo bezig. Ik denk nu alleen aan hoe ik de volgende dag overleef.”

Zoals dat gaat in oorlogstijd is het precieze aantal slachtoffers van deze oorlog onduidelijk, en doen de meest gruwelijke verhalen de ronde over zwangere vrouwen die door het Georgische leger zijn onthoofd.

Het dodental voor de slachtoffers aan Ossetische zijde loopt uiteen van 133 tot 2000. Alleen de verse graven zijn geschikt voor harde statistieken. Op de Schoeder-begraafplaats in Tschinvali liggen veertig graven, in de haast bedekt met steengruis en voorzien van een simpel houten kruis.

Op de begraafplaats van de nabijgelegen stad Tbet liggen nog eens veertien graven. Op een van de houten kruizen staat summier: ’Geboren in 1994’.

Verderop is Dmitri Dzjigojev het graf van zijn vrouw aan het fatsoeneren. Op zijn borstzakje heeft hij een foto van haar gespeld. Zij kwam om het leven bij een brand tijdens het bombardement van Tschinvali, vertelt Dzjigojev. Een buurman komt langs met een flesje wodka en sprenkelt wat drank over het graf. Hij hielp met het begraven, in het midden van de oorlog, op 10 augustus: „Daarom is dit graf zo rommelig. Wij zaten midden in de vuurlinie.”

Niet alleen het aantal doden, maar ook de mate van verwoesting is moeilijk in te schatten. Zo is het ’joodse kwartier’ in Tschinvali compleet met de grond gelijk gemaakt. Volgens de dakloze bewoners komt dit allemaal door het offensief van begin deze maand. Maar veel gebouwen zijn al in de oorlog van 1992 verwoest, getuige het mos en de plantjes die op de ruïnes wortel hebben geschoten.

In het joodse kwartier nodigt Armen Bibilov uit om de lunch te komen nuttigen. Aan een lange tafel zitten buren en vrienden uit de buurt. Het dak is provisorisch met plastic bedekt. Op tafel staan aardappels, eieren en djondjoli, een mengeling van ui, vlees en takjes met bonen.

Bibilov vertelt dat Osseten en Georgiërs vroeger wellicht in vrede leefden, maar dat onderhuids altijd minachting heerste bij de Georgiërs voor „die Osseten in de bergen”. Dertig jaar terug had Bibilov al het gevoel dat het een keertje mis zou gaan. Hij kan zich het moment nog precies herinneren. Hij was uitgenodigd bij zijn zwager, een Georgiër. Diens vader had op hem geproost „hoewel je een Osseet bent”.

De Georgiërs in Zuid-Ossetië worden overigens geen haar beter behandeld. Een Georgische minderheid, compleet met eigen parlement en president, woonde namelijk tot de oorlog in Zuid-Ossetië, dat op zijn beurt weer een etnische minderheid van Osseten vormt binnen Georgië: Welkom in de Kaukasus, waar niets simpel is.

Wat zich in de Georgische dorpen binnen Zuid-Ossetië precies heeft afgespeeld is onduidelijk: het gebied is niet open voor journalisten.

Atsabet is het enige dorp dat te bezichtigen ligt op de route van het Russische Vladikavkaz in het noorden. Maar de buschauffeur weigert om te stoppen. Vanuit het raam is te zien dat alle huizen zijn verwoest, sommige smeulen nog na. Op een kip na is er geen ziel te bekennen.

„Wij spelen hier een ongebruikelijke rol”, vertelt David-Pierre Marguet in het kantoor van het Rode Kruis in Tschinvali, op dit moment de enige niet-Russische ngo die hier is toegelaten.

„Rusland voorziet al in de humanitaire hulp. Onze taak is het beschermen van de Georgische minderheid.” Volgens Marguet zitten er 89 Georgiërs in de gevangenis van Tschinvali. Ze zitten daar voor hun eigen veiligheid, het gevaar te worden gelyncht door Osseten is te groot, vertelt hij.

„De haat zit nog diep bij de Osseten. Drie dagen geleden kregen wij toestemming om de lichamen van 45 Georgische soldaten op te graven in een Ossetisch dorp. Uiteindelijk ging het niet door, toen kwade dorpelingen ons met geweren het dorp uit jaagden.”

Door de rampzalige oorlog van begin augustus zit verbroedering van de twee volken er niet meer in. In het Georgische dorp Dvani plukte de man met ontbloot bovenlijf een paar kilo nectarine en pruimen voor zijn gast uit het Westen. Op het initiatief om de vruchten cadeau te geven aan de dorpelingen van Getagoerovo aan de andere kant van de grens reageert de man lauwtjes: „Ik houd je niet tegen.”

In Getagoerovo moet niemand iets weten van de fantastisch geurende vruchten uit Georgië. Alleen een jongen van veertien pakt er een. „Een nectarine is een nectarine”, is zijn conclusie.

Ossetië en Russenliefde

In het geopolitieke geweld is het voor westerlingen soms moeilijk te begrijpen waarom de Osseten blij zijn met de komst van Russische tanks. Voor een groot deel ligt de verklaring in de gebeurtenissen van begin jaren negentig. Na de val van de Sovjet-Unië grepen de Georgiërs hun kans op onafhankelijkheid, maar ook de Zuid-Osseten. Dat was tegen de zin van de toenmalige Georgische president, de ultranationalist Gamsachoerdia. Met de leus ’Georgië voor de Georgiërs’ viel hij in 1991 Zuid-Ossetië aan, een wrede oorlog die duizend doden en honderdduizend vluchtelingen opleverde. Tot die tijd was Zuid-Ossetië een relatief rustige regio waar gemengd Georgisch-Ossetische huwelijken veel voorkwamen. In 2004, vlak na het aantreden van president Saakasjvili, liet hij Georgische troepen grote schoonmaak houden in ’smokkelnest’ Zuid-Ossetië. Ook toen zochten de Osseten steun bij de Russen. Toen kregen ze die niet militair, de afgelopen weken wel.

Het wordt tijd dat iemand bij De Standaard zijn pen vasthoudt



Kan Didier Bellens, de veelbesproken baas van Belgacom, al dan niet aan het hoofd blijven van dit telecombedrijf? En zo ja, onder welke voorwaarden moet dat gebeuren? Moet hij dan salaris inleveren? En verandert er iets aan de samenstelling van de raad van bestuur van dit bedrijf, dat nog steeds voor meer dan de helft in handen is van de Belgische staat? Over die vragen moet het vers uit vakantie
teruggekeerde kernkabinet zich vandaag buigen.
Bellens, de man met het riante salaris en de ‘gouden parachute’ van 8 miljoen euro, is niet onbesproken. Hij communiceert intern en extern slecht, is gesloten, achterdochtig en arrogant, joeg heel wat competente managers de deur uit en leeft op meer dan gespannen voet met zijn raad van bestuur. Maar je kan de man niet verwijten dat hij een slechte Belgacom-baas is. Zijn bedrijf doet het operationeel en financieel goed, hij stelt zich onafhankelijk op ten opzichte van de politiek en hij heeft een strategische visie.
Dat zijn mogelijke herbenoeming zon heikel politiek dossier geworden is, dat rondgestrooid wordt op de straatstenen van de Wetstraat, heeft dan ook minder te maken met Didier Bellens zelf dan met de omgeving waarin hij gevraagd wordt te functioneren. Bellens zelf mag inderdaad een wat minder sympathiek persoon zijn, de man zit om te beginnen opgezadeld met een politiek benoemde raad van bestuur. Ondanks het aanzienlijk aantal bestuurders blinkt die raad niet meteen uit door een teveel aan expertise maar probeert hij intussen wel, zo bleek de voorbije dagen opnieuw, bevoegdheden van de ceo naar zich toe te halen.
Nog belangrijker is de vaststelling dat de Belgische overheid als meerderhei dsaandeel houder geen blijk geeft van een langetermijnvisie op het bedrijf. De staat zit nu gewrongen tussen zijn rol van belangrijke aandeelhouder en die van regulator van de sector. Er is geen enkele valabele reden voor het behoud van een meerderheidsbelang van de overheid in Belgacom. De meerwaarde van de politieke inmenging in het bedrijf is negatief.
Dat de politieke topspelers het debat de voorbije maanden vooral hebben gevoerd over het karakter, de strategische visie, de wedde en de ontslagvergoeding van Didier Bellens, is ongetwijfeld heel valabel. Maar eigenlijk verbergt dat debat een veel fundamenteler probleem: de belangrijkste aandeelhouder blijkt niet in staat een strategische toekomstvisie op de sector te ontwikkelen en slaagde er de voorbije jaren onvoldoende in om bekwame bestuurders aan te trekken die de opdracht krijgen dat te doen.
De publieke soap rond de herbenoeming van Bellens - met onderhandelingen tegen de deadline aan, met kunst- en vliegwerk - zegt dus veel meer over de politieke beleidsmakers en hun zogenaamde goed bestuur dan over de ceo zelf.

PETER VANDERMEERSCH

maandag 25 augustus 2008

The Independent over Bernard-Henri Lévy


The Americans have sent blankets and the Estonians doctors, but it is the French, surely, who have come to the rescue of South Ossetia's people, with their offer to send nouveau philosophe Bernard-Henri Lévy.
One of a brigade of intellectuals dispatched from Paris, Lévy has made quite an impression at the Tbilisi Marriott, where he is ensconced with an entourage of personal cameraman, photographer, publicist and bodyguard.
"It's not too difficult to spot them," says a fellow guest. "They are all loafing around in the foyer puffing clouds of smoke, and gesticulating meaningfully. BHL is in his element going around in a crumpled white shirt, hair coiffed into a sort of wind tunnel effect, and reeking of perfume." Pressed as to his purpose in entering the war zone, Lévy stresses his visit wasn't mere tokenism. "I am an involved intellectual," he insists. "I came because I think the stakes are huge."
It isn't, in fact, the first time that he has engaged in international diplomacy. As well as positioning himself as a key negotiator in the Bosnian conflict, Lévy recently travelled to Darfur.
Perhaps it is his experience with grim detail of warfare that has helped him look on the bright side.
"There is one not-so-bad thing to come out of this conflict," he notes philosophically. "And that is that Georgia is now on the map."
.