woensdag 5 oktober 2016

Analyse van een Arrest


ENKELE KANTTEKENINGEN
BIJ HET PROCES TEGEN HET VLAAMS BLOK

Jos de Man


INLEIDING
Het Cassatiearrest van 9 november 2004 in de strafzaak tegen drie vzw’s van het Vlaams Blok voltooit een geding dat gedurende jaren de gemoederen heeft verhit. Juridisch is het laatste woord gesproken. Maatschappelijk blijft er een haard van conflicten smeulen die bij de geringste aanwakkering weer kan ontbranden.
Want de definitieve veroordeling van het Vlaams Blok lost noch de problemen op, die door deze partij, volgens de rechter op strafbare wijze, werden aangekaart, noch maakt zij een einde aan een op het scherp van de snede gevoerde discussie over het prangende problemen die voortvloeien uit de immigratie en het multi-etnisch karakter van de samenleving.
Er zijn demografische, economische en sociale aanwijzingen dat deze problemen eerder toe- dan afnemen. Zal de political correctness, die haar vreemdelingenbeleid vooral op de bescherming van de allochtoon afgestemd wil zien, de koers blijven bepalen? Of nemen de traditionele partijen de waarschuwing ter harte van de eerste burger van het land, die vreest dat onze beschaving door een vloedgolf van migranten wordt weggespoeld?
Het Vlaams Belang heeft al laten weten dat men het programma van het veroordeelde Vlaams Blok onvoorwaardelijk trouw blijft, wat de dialoog niet bevordert.
Blijkt anderzijds aan de basis van de traditionele partijen dat het cordon sanitaire steeds minder aanhangers telt, dan blijven hun politieke leiders er zich hardnekkig aan vastklampen. Soms krijgt men de indruk dat zij zelf in hun schutskring opgesloten zitten, en zich enigszins radeloos afvragen hoe ze er zich zonder al te veel gezichtsverlies uit kunnen bevrijden. Uit de hoofdkwartieren verneemt men nu schuchtere suggesties om over te gaan tot de ‘evaluatie’ van de snel-Belgwet. Net als de wet op het migrantenstemrecht is dit staaltje van ondoordacht en nefast beleid, een doorn in het oog van de meerderheid der Vlamingen. Hierbij dringt zich de vaststelling op dat enkel het Vlaams Blok zich radicaal heeft verzet tegen deze wetten die door de Waalse partijen werden opgedrongen. Zal het Vlaams Belang, dat een kwart van de Vlamingen vertegenwoordigt, bij het beleid worden betrokken? Of worden de pogingen hervat om haar door middel van een systematische haatcampagne te demoniseren? Het procédé heeft niet echt weerklank gevonden bij de bevolking, wat haar ‘progressieve’ tegenstanders na de éclatante verkiezingsoverwinning van de verketterde partij op 13 juni 2004, tot enige omzichtigheid heeft aangezet. Nog kon de man die geroepen was om aan te treden als Vlaams minister-president er zich niet van weerhouden de kiezers van het Blok als ‘criminelen of potentiële criminelen’ te bestempelen. De toon is in het weldenkende kamp onderwijl flink gematigd. Men geeft hier en daar zelfs toe dat men – gedurende dertig jaar – een ontoereikend, of zelfs helemaal geen vreemdelingenbeleid heeft gevoerd. Deze openbare biecht mag gezien worden in het licht van de bekommering van de politici die dat beleid (niet) hebben gevoerd, om niet nog meer kiezers af te stoten. Zij houdt immers de belofte in dat men voortaan beter naar ‘de mensen’ zal luisteren. Of dit ook werkelijk gebeurt of niet, feit is dat 13 juni de Belgische politieke wereld op zijn grondvesten heeft doen daveren. Het wankel evenwicht tussen de twee taalgemeenschappen dreigt onherroepelijk verstoord te raken. De houding van de Waalse partijen, en in het bijzonder van de Parti Socialiste is voorspelbaar. Met haar volgehouden halsstarrigheid zal zich blijven verzetten tegen de splitsing van de sociale zekerheid. In het federale parlement zal zij proberen het Vlaams Belang financieel droog te leggen. Minister Onkelinx wijkt niet af van haar gewoonte om haar veto stellen tegen elk voorstel dat haar moslimvrienden zou kunnen mishagen. En minister Arena heeft een tienpuntenplan bedacht dat er o.m. toe strekt de haar onwelgevallige pers de mond te snoeren.
Veel zal dus afhangen van het zelfrespect dat de Vlaamse bewindslieden en politici aan de dag weten te leggen. Daar is op federaal vlak vooralsnog weinig van te merken. Met name de VLD is, tegen de zin van een groot deel van haar kiezers bereid onder het Waalse juk te blijven doorlopen, teneinde haar portefeuilles te bewaren. Indien degenen die eindelijk uit hun multiculturele droom zijn ontwaakt, deze rijkelijk verlate bewustwording ook willen omzetten in een coherent beleid, zullen zij het conflict met de PS moeten aangaan. Onder Verhofstadt II lijkt dit al even onwaarschijnlijk als onder Verhofstadt I. Zij zullen tevens het fundamentele debat moeten aangaan met het Vlaams Belang, waarvan de voorganger, zoals zij vaak hebben herhaald, de juiste analyse maakte, maar de verkeerde oplossingen bood. Uit de bekentenisliteratuur die recentelijk door dezen en genen in de media werd geventileerd blijkt dat zij beseffen dat zijzelf evenmin oplossingen te bieden hebben. Deze beangstigende schaarste aan oplossingen zou, liefst ‘onverwijld’, verholpen moeten worden. Men zal, zo valt te hopen, het debat niet weer verstikken onder een taboe, of door een zwijgplicht verijdelen. De laatste term is ontleend aan een beschouwing van de hand van de politiek directeur van een onafhankelijk dagblad, gepubliceerd op 20 november 2004 onder de titel ‘Vanwaar toch die fascinatie?’. Het voorwerp van deze fascinatie blijkt het Vlaams Blok te zijn. Fascinatie is betovering, en kan in dit geval het best worden uitgelegd als de verlamming van degene die de blik niet kan afwenden van het bewonderde of, zoals in dit geval, gevreesde object. Aanstonds laat ik de heer Yves Desmet aan het woord: ‘Maar ook ter linkerzijde heeft men het Blok danig geholpen. Door jarenlang een omerta uit te spreken over de reële problemen die de multiculturele samenleving met zich brengt, door halsstarrig te blijven ontkennen dat er minder leuke mensen rondlopen in de migrantensamenleving, door steeds te minimaliseren en te bagatelliseren, door mensen met problemen makkelijkheidshalve( sic sic: 1° dit woord bestaat niet; 2° een omerta verklaren door gemakzucht is wel heel vergezocht. Had de linkerzijde er dan geen bedoeling mee?) dan maar direct tot halve of hele racist te verklaren heeft progressief Vlaanderen veel mensen naar de extreemrechtse hoek gejaagd, waar ze zich plots best thuis blijken te voelen.’ Als biecht kan dat tellen. Je zal maar lezer van De Morgen zijn. Jarenlang verzwijgt je krant onontbeerlijke informatie, jarenlang roept ze fascist en racist naar wie problemen heeft met de multiculturele samenleving, en, kan men hier er volledigheidshalve aan toevoegen, soms wringt ze de waarheid de nek om, teneinde haar ‘ethische’ boodschap kracht bij te zetten (zo werden de mandatarissen van het Vlaams Blok in het Europees Parlement, Philip Claeys en Koen Dillen, in haar kolommen aan de schandpaal genageld als hypocrieten en zakkenvullers die de records van het absenteïsme verpulveren, terwijl zij op de website van deze instelling in de ranglijst der aanwezigheden ter zitting staan aangemerkt al de nummers zes en zeven, met een score honderd procent) Op een mooie morgen blijkt dan de Heilige Geest over de politiek hoofdredacteur te zijn neergedaald en belijdt hij zijn zonden. Dat hij door berouw wordt verteerd is weinig waarschijnlijk. Veeleer gaat het erom dat de herauten van de multiculturele samenleving besloten hebben hun verhaal beter af te stemmen op wat er bij de bevolking leeft. Zo schuiven de weldenkende media nu Bart Somers naar voren. Onder zijn bewind als burgemeester van Mechelen is het Vlaams Blok daar met voorsprong de grootste partij geworden. Hij weet dus waarover hij spreekt. Ziehier zijn analyse: ‘De Vlaming stemt voor het Vlaams Blok omdat de overheid het multiculturele vraagstuk heeft mismeesterd; Hij is het moe om beschuldigd te worden van alles wat misgaat bij de allochtonen, terwijl die allochtonen zelf bepamperd (sic) worden.’( De Morgen 11 oktober 2004)
Dat heet de vinger in de wonde leggen. De overheid heeft de toestand laten verzieken. De overheid, en niet de allochtoon, is de hoofdverantwoordelijke voor de toenemende samenlevingsproblemen. In dat opzicht heeft het Vlaams Blok zijn pijlen te vaak op het verkeerde doelwit gericht. Veel allochtonen zijn zelf slachtoffers van een beleid dat als een magneet horden vreemdelingen aantrekt, die van de westerse welvaart mee willen genieten, om ze vervolgens te dumpen in de armoewijken van de grootsteden. Zo zijn er misstanden gegenereerd die nog nauwelijks te verhelpen zijn. Het enige alibi dat de opeenvolgende regeringen zouden kunnen aanvoeren is dat het beleid in ‘gidsland’ Nederland even laks is geweest.
Nu de islamisering van de grote steden onafwendbaar is geworden, nu blijkt dat de fundamentalistische terreurgroepen in de Lage Landen vaste voet aan de grond hebben gekregen, en sommige imams hun plan om de ongelovigen desnoods met harde hand te bekeren openlijk ontvouwen, nu het aantal der snel-Belgen blijft aanzwellen, en de mensensmokkelaars gouden zaken doen, nu er op deze wijze aan het al bestaande het legioen van kansarmen (1 miljoen werklozen, waarvan 40% allochtonen) nog een subproletariaat van volslagen onaangepasten wordt toegevoegd, nu kortom het sociale weefsel van onze gemeenschap elke dag meer ontrafeld en verscheurd wordt, is een open debat over een kordaat en radicaal vreemdelingenbeleid het meest dringende politieke agendapunt. Het zou wraakroepend zijn indien het opnieuw vertroebeld werd door alle misverstanden die in de loop der jaren omtrent het Vlaams Blok werden opgeroepen. De haatcampagne zal plaats moeten ruimen voor een harde maar eerlijke discussie, waarbij de ideologische vooringenomenheid zal moeten wijken voor pragmatische visie op een leefbare samenleving In dit perspectief lijkt het onontbeerlijk dat alle partijen en hun kiezers zich een juist beeld vormen van de rechts- en feitelijke gronden waarop het Vlaams Blok is veroordeeld. Hierover is er maar weinig klaarheid. De juridische commentaren – uiteraard bestemd voor een kleine groep – vallen uiteen in twee modellen. Het eerste model behelst niet veel meer dan de herhaling van een aantal consideransen van de verleden arresten. Een voorbeeld hiervan biedt het hoog aangeschreven Journal des Tribunaux. Een tweede model behelst een kritische benadering, maar waagt zich niet aan beschouwingen over de politieke en maatschappelijke context waarin de aanklacht tot stand kwam en de aangeklaagde feiten werden gepleegd.
In deze categorie valt het belangwekkende commentaar op van het arrest van het Gentse Hof van Beroep, die Stefan Sottiaux en Jogchum Vrielinck publiceerden in het Nieuw Juridisch Tijdschrift.  In de niet-gespecialiseerde media trof men wel politiek geïnspireerde reacties pro of contra aan, maar geen grondige analyse, en zeker geen beoordeling waarin de interpretatie van de gewraakte feiten – die niets anders zijn dan teksten – telkens getoetst worden aan de dagelijkse realiteit die deze teksten inspireerde. Het gevolg laat zich raden: verder dan, aan de linkerzijde de eerder triomfantelijke vaststelling dat het Blok racistisch is – wat men jarenlang schreef, staat nu vast – of ter rechterzijde de verontwaardiging over de krenking van de vrijheid van meningsuiting komt men niet. Daaruit volgt een nefaste onwetendheid, die elke verdere discussie over migratie, racisme en multiculturele samenleving vertroebelt.
Het moge vergund zijn nog eenmaal Yves Desmet te citeren. Drie dagen nadat het Hof van Beroep van Gent zijn arrest had geveld, uitte hij zijn ongenoegen over het feit dat ‘conservatief Vlaanderen’ de kant kiest van het Vlaams Blok, over de ‘lafheid’ van Yves Leterme, die het arrest ‘inopportuun’ vond – en over de terughoudendheid van Steve Stevaert en Guy Verhofstadt, die bedenktijd nodig hadden om zich uit te spreken. De fascinatie bleek de politici parten te spelen: ‘Als konijnen naar een lichtbak starend brengt nauwelijks een politicus nog de moed op om de onafhankelijkheid van de rechtbanken en de gegrondheid van dit vonnis te benadrukken.’ (De zinsnede hinkt vervaarlijk, - ‘nauwelijks een politicus’, is immers degene die juist niet ‘als konijnen’ naar de lichtbak staart - maar de teneur is duidelijk genoeg).
Desmet, die het arrest naar eigen zeggen wél had gelezen – in tegenstelling tot de vele wijsneuzen die over de vrije meningsuiting zeuren –, achtte het dan ook zijn plicht, de gegrondheid ervan te bewijzen. Als volgt: ‘Natuurlijk mag je zeggen dat er Marokkaanse dieven zijn, of Belgische. Maar je mag niet zeggen dat alle Marokkanen dieven zijn.’ Desmet leest dingen die er niet staan. Uit geen enkele van de door het Hof weerhouden teksten blijkt dat het Vlaams Blok ooit zou hebben beweerd dat alle Marokkanen dieven zijn, Wel stipt het Hof aan dat in de VB-publicaties meer dan eens het aandeel van de allochtonen in de criminaliteit wordt vermeld. Dat cijfer, omvattende niet alleen het aantal diefstallen, maar alle misdrijven, ligt om en bij veertig procent, cijfer dat nergens wordt weerlegd. Als we ervan uitgaan dat de helft van de misdrijven diefstallen zijn, dan moet – op basis van de door de gewraakte drukwerken gepubliceerde en niet weerlegde cijfers – het aantal van de gevatte Marokkaanse dieven lager geschat worden dan twintig procent van het totale aantal gevatte dieven. Dat is een heel ander verhaal dan: Alle Marokkanen zijn dieven. Met onjuiste informatie gericht op negatieve beeldvorming schiet niemand op. Juist in een debat over niets minder dan de toekomst van onze beschaving, die in toenemende mate afhangt van het vreemdelingenbeleid, is een helder inzicht vereist in alle elementen van het dossier. In dit dossier zijn de arresten die het Vlaams Blok veroordelen stukken van primordiaal belang. Het is de bedoeling van dit essay enkele bemerkingen te formuleren en elementen aan te dragen die kunnen bijdragen tot een kritische evaluatie van de opvattingen over racisme, immigratie en multiculturele die in juridische en politieke kring leven.

OVER RACISME
De wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden is geen model van accurate wetgeving. De titel roept al een aantal netelige vragen op. Wat is racisme? Vreemd genoeg wordt deze term in de wet niet nader gedefinieerd. De rechtsonderhorige ziet zich dus genoopt de Van Dale te raadplegen. Daar treft men twee definities aan: 1° opvatting dat het ene ras superieur is aan het andere en, daaruit voortvloeiend, dat ten aanzien van het ene ras andere maatstaven kunnen (mogen) worden aangelegd dan ten aanzien van het andere, syn. rassenwaan 2° discriminatie op grond van het ras.
Een rassentheorie zoals omschreven onder 1° en geijkt op het arisch syndroom van de nazi’s, wordt nog slechts door een paar zonderlingen verkondigd. Wel hoort men, en niet door de minsten, de culturele superioriteit van het Westen verkondigen. Silvio Berlusconi, Frits Bolkestein en Patrick Dewael vertolkten deze mening, en ook de weldenkende ethicus Etienne Vermeersch vertrouwde aan het weekblad Humo toe dat de Islam een achterlijke cultuur is. Neen, het gaat in de antiracismewet om punt 2° discriminatie wegens het ras, de huidskleur, de afkomst of de nationale of etnische afstamming.
Wat is een ras? Genetici hebben twintig jaar geleden al vastgesteld dat de term elke wetenschappelijke grond ontbeert. De gemiddelde genetische variatie tussen ondersoorten (subspecies) van de homo sapiens is immers geringer dan de variatie binnen een bepaalde ondersoort.
De logische gevolgtrekking zou geweest zijn, de term ras uit de wet te schrappen. Dat gebeurde niet. Integendeel, de wet van 20 januari 2003 ‘tot versterking van de wetgeving tegen het racisme’ voerde de term ‘een zogenaamd ras’ in. De wijziging werd als volgt gemotiveerd: ‘ De genetische en biologische studies hebben aangetoond dat de mensheid niet in rassen opgesplitst kan worden. Het geloof daarentegen,
dat er verschillende menselijke rassen bestaan, voedt in zekere mate de racistische ideologieën.’ (Men noteert dat dit geloof werd aangehangen door de Belgische wetgever in 1981, zowel als door de opstellers van internationale verdragen, als door eenieder die een woordenboek raadpleegde. Men noteert eveneens dat in het door het Hof van Beroep veroordeelde publicaties van het Vlaams Blok de woorden ras of raciaal niet voorkomen. De meest gebruikte term is ‘vreemdelingen’. In specifieke gevallen vermeldt men Marokkanen en Turken.)
De memorie van toelichting concludeert:
‘Daarom opteren wij voor het toevoegen van het adjectief ‘zogenaamd’ om erop te duiden dat dit onderscheid enkel bestaat in de geest van de racist en dus niet met de werkelijkheid overeenstemt’ Dit is een onnodige complicatie. De racist zou dus degene zijn die ten onrechte denkt dat er rassen bestaan. Een strafrechter van wie men vergt dat hij uitmaakt wat mensen denken, staat voor een netelige opgave. Men zal opmerken dat het woord ras in de volksmond wel degelijk een betekenis heeft. Het rassenonderscheid wordt dan bepaald door bepaalde uiterlijke kenmerken, zoals huidskleur, vorm van neus en schedel, en lichaamslengte. Huidskleur staat in de wet. Men had er desnoods de lichamelijke kenmerken aan toe kunnen voegen. Een ‘zogenaamde’ grond voor een misdrijf inschrijven in de wet, is niet echt een waarborg van rechtszekerheid.
Waarom werd de term ras dan toch behouden? Ongetwijfeld omwille van de symboolwaarde. Op grond van racistische theorieën werden tijdens de Tweede Wereldoorlog de afschuwelijkste misdaden begaan. Anno 2003, toen het ‘zogenaamd ras’ het levenslicht zag, was de kans op een herhaling van een dergelijk scenario onbestaande, zowel in het koninkrijk België, als in de andere West-Europese landen. Maar het Vlaams Blok bestond nog steeds. Haalde men de term racisme uit de wet, dan verdween meteen de kans om deze partij als een verzameling racisten te stigmatiseren.
De lectuur van de memorie van toelichting, in de Kamer voorgedragen door Minister Onkelinx bij het wetsontwerp ‘ter versterking van’ is verhelderend. Wij lezen dat tussen 1981 en 1989 1266 klachten werden ingediend op basis op basis van de wet van 30 juli 1981. 987 klachten werden zonder gevolg werden geklasseerd. 43 dossiers werden aanhangig gemaakt bij de rechter, en uiteindelijk werden 16 veroordelingen uitgesproken. Nog geen twee veroordelingen per jaar dus. In 1998 werden, tot kennelijke voldoening van de stellers van het wetsontwerp niet minder dan elf gerechtelijke procedures ‘afgerond’ Of er een veroordeling dan wel een vrijspraak werd uitgesproken, verzuimden de indieners te vermelden. Interessant is ook de opsomming van enkele misdrijven die werden beteugeld. Iemand had ‘rot-turk’ geroepen naar een ander persoon, vermoedelijk een Turk; een verdachte met andere antipathieën had ‘vuile jood’ gezegd. Het Hof van Beroep van Luik verordende dat het gebruik van de term ‘neger’ strafbaar is, terwijl de correctionele rechter te Brussel oordeelde dat het gebruik van het Franstalige equivalent ‘bougnoule’ niet als rassenhaat kan worden aangemerkt. Ook de café-uitbater die geweigerd had Marokkanen te bedienen, passeerde de revue.
De conclusie dringt zich op dat het gevaar van al dan niet zogenaamd racisme eerder denkbeeldig dan reëel was, en dat er geen aanleiding was om de wetgeving te verscherpen. Eigenaardig genoeg vonden de ondertekenaars van het wetsontwerp geen soelaas in de vaststelling dat de Belg zich zo zelden discriminerend opstelde tegenover de allochtoon, noch in de geringe zwaarwichtigheid der feiten. Integendeel, zij betreurden ‘dat te weinig veroordelingen, gesteund op de antiracismewet, werden uitgesproken, in verhouding tot het aantal ingediende klachten.’ Een raadselachtige, maar ook leerrijke passage. Raadselachtig omdat men zich afvraagt wat de stellers bedoelen. Willen ze zeggen dat de parketten ten onrechte klachten hebben geseponeerd? Of zijn de rechters in gebreke gebleven? Dat schijnen Verhofstadt, Onkelinx en co. althans te suggereren. Het komt integendeel niet bij hen op te veronderstellen dat de meeste klachten gewoon ongegrond waren. Een politieagent die ‘jongeren’ aanhoudt, of een buschauffeur die de euvele moed opbrengt te eisen dat zij een vervoersdocument vertonen, loopt de kans door hen als ‘racist’ te worden uitgekreten. Racisme is het alibi en het verweermiddel van straatcrimineeltjes geworden. Hoe dan ook, er moest meer gestraft worden. Brandmerken, beledigen, schofferen, sanctioneren, straffen, het zijn de wapens van de adepten van het Grote Gelijk. Het alreeds overbelaste en met personeelsgebrek kampende gerecht moet zich derhalve zo nodig bezighouden met straatruzies en andere beuzelarijen. Waarom toch? Vanwaar die obsessie met beledigingen en ander onheus taalgebruik, een obsessie zo machtig dat men er herhaaldelijk de wet voor versterkt?
Is het gewaagd te veronderstellen dat men ook in de toekomst het bewijs wil kunnen leveren van een afkeurenswaardige racistische stroming, aangewakkerd door wie anders dan het Vlaams Blok? Moest de term racist in de wet ingeschreven blijven, zodat men de partij, haar opvolgster, en al degenen die zich verzetten tegen het rampzalige vreemdelingenbeleid verder kan vervolgen, en, met impliciete verwijzing naar de wandaden van de nazi’s, de zogeheten racisten meteen ook verketteren als fascisten en nazi’s?
Er is, het moet gezegd, werk aan de winkel voor het Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van het racisme (CGKR) en de Liga voor Mensenrechten.. Sedert 9 november 2004, de dag waarop de veroordeling van het Blok definitief werd, telt Vlaanderen officieel 984.000 racisten. Stemmen voor deze partij betekent immers het verlenen van medewerking aan een groep of vereniging die discriminatie verkondigt. De aard van de medewerking is volgens het Hof van Beroep niet relevant. Het volstaat dat zij ertoe strekt het voortbestaan of het functioneren van, van de groep of vereniging mogelijk te maken. Dat hebben de Blokkiezers ontegensprekelijk gedaan. Hun stemmen hebben de partij een aantal zetels in het parlement, en de daaraan verbonden levensnoodzakelijke dotaties opgeleverd.

WETGEVING OP MAAT
De lawine van wetgeving in zake racisme, die vanaf het begin der jaren negentig werd ontketend, en die uitmondde in het proces aangespannen door de Liga voor Mensenrechten en CGKR, zwol aan naarmate het Blok meer electorale successen boekt. Het racisme was het alibi en het politiek verweermiddel geworden van de zich met nadruk als ‘democratisch’ aandienende partijen. Niet dat iemand ooit hun democratisch gehalte in twijfel had getrokken. Het ging er hen om het Blok via de aantijging van racisme als ondemocratisch te isoleren en te elimineren. Geen middel bleef onbeproefd. De Groenen, van wie De Standaard onlangs de extreemlinkse aard heeft ontdekt, vonden het cordon sanitaire uit. Het ‘correcte’ segment van het politieke spectrum, aangevoerd door de Parti Socialiste, ruimde één voor één alle wettelijke obstakels uit de weg die vooralsnog verhinderden het Blok te laten veroordelen. De PS voelde immers de hete adem van het Blok in de nek, vanaf het ogenblik dat deze Vlaamse partij in Brussel stemmen begon te werven en te winnen. De Waalse socialisten, die er onlangs door gewezen minister van Justitie Van Parijs van beticht werd stemmen te ronselen in en rond de moskeeën, kan zich dank zij de regularisatie van illegalen, en de snel-Belgwet opwerpen als voorvechter van de allochtonen, waarvan een stijgend aantal (34.000 in de eerste zes maanden van 2004) een Belgisch paspoort krijgt aangereikt. Men moet al erg naïef en wereldvreemd zijn om politici als barmhartige Samaritanen en onbaatzuchtige wereldverbeteraars te beschouwen. Ze vechten voor hun eigen apenrots. De wet, die kiezers creëert, kan ook worden omgesmeed tot een wapen tegen de politieke opponent. Men heeft slechts een meerderheid in het Parlement nodig. Nu, die meerderheid was gauw gevonden. De gestage opgang van het Blok boezemde alle andere partijen onrust, angst en weldra radeloosheid in. De weldenkende media konden het tij niet keren. Deze tegenstander bleek immuun voor politieke argumenten, de scheldkanonnades en haatcampagnes resulteerden evenmin effect. Vanaf de eerste Zwarte Zondag, in 1991, moet het plan zijn ontstaan om de politieke vete niet in het parlement, niet in het openbaar debat, maar door de rechterlijke macht te laten beslechten. Algauw ontstond een koortsachtige wetgevende activiteit. In het parlement zou men de instrumenten vervaardigen die de rechters moesten toelaten de luis in de pels dood te drukken.
Eerst werd de wet van 15 februari 1993 gestemd, waarbij het CGKR, een van de latere klagers tegen het Vlaams Blok, werd opgericht. Vervolgens werd de racismewet van 30 juli 1981 diverse keren aangescherpt. Bijzondere aandacht vergt het artikel 3 dat in 1994 zo werd gewijzigd dat het voortaan ook het behoren tot een groep of vereniging die discriminatie verkondigt, strafbaar stelt. Welke groep of vereniging had men in het vizier? In 1994 was er in het land één vereniging die zich heftig verzette tegen het vreemdelingenbeleid van de regering en de daaruit voortvloeiende wantoestanden: het Vlaams Blok.
Die partij kon echter niet vervolgd worden. Een politieke partij beschikt immers niet over rechtspersoonlijkheid. De gedachte achter deze tot dat ogenblik altijd gerespecteerde regel was dat politieke processen beter vermeden worden. Door degenen te vervolgen die op enige wijze hun medewerking verlenen aan de partij of er deel van uitmaken, kon men deze klip omzeilen. Evenwel, wie zou men vervolgen? Aangezien het misdrijf van medewerking aan het verkondigen aan discriminatie slechts door middel van de drukpers tot stand kan komen, lag het voor de hand de auteurs, drukkers of uitgevers van de gewraakte teksten te vervolgen. De veroordeling van de hoofdredacteur of de verantwoordelijke uitgever van De Veujvechter, of van een scribent uit Erpe-Mere, beantwoordde niet echt aan het beoogde doel. Bovendien zou dan artikel 150 van de Grondwet spelen, die het drukpersmisdrijf naar het Assisenhof verwijst. Dat is een omslachtige procedure met een onzekere uitkomst. Daarom worden drukpersmisdrijven allang niet meer vervolgd.
De methode om dit obstakel te verwijderen, was gauw gevonden: men wijzigde gewoon de Grondwet. Dat gebeurde bij de wet van 7 mei 1999. De bevoegdheid van het Hof van Assisen in zake drukpersmisdrijven werd opgeheven, enkel en alleen in zaken ‘ingegeven door racisme’. Zo kon men de schuldige auteurs, drukkers of uitgevers alsnog dagvaarden. Het gebeurde niet. Men had geen aandacht voor het kleine grut.. Eén ‘bepaalde groep of vereniging’ wekte meer belangstelling. En zo werd op 4 mei 1999 het sluitstuk van de hele constructie aangebracht. Het artikel 5 van het Strafwetboek over de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, dat in 1934 werd afgeschaft, werd opnieuw ingevoerd. Werd het land plotseling bedreigd door een meute van criminele rechtspersonen? Quasi gelijktijdig werden dus twee krachtige ingrepen in ons rechtsbestel doorgevoerd. De bekommering om politieke controverses buiten de rechtbank te houden, die spoort met het principe van de scheiding van machten, leek plotseling voorbijgestreefd. En het beginsel van de straffeloosheid van rechtspersonen, gesteund op het individuele karakter van misdrijven, werd na meer dan anderhalve eeuw goede dienst hier te lande, naar de schroothoop der geschiedenis verwezen. Het was nochtans een eerbiedwaardig principe, vervat in het Romeinse adagium societas delinquere non potest, dat in de Belgische rechtspraak met het oog op de financiële gevolgen van het misdrijf werd omgevormd tot societas delinquere potest, sed puniri non potest: een vereniging kan wel een strafbaar feit plegen, maar kan niet strafrechtelijk veroordeeld worden.
Het Vlaams Blok is geen rechtspersoon. De vzw’s van de partij zijn dat wel. Zij konden dank zij de nieuwe wetsbepaling schuldig bevonden en gestraft worden. Hier betreden we het terrein van de fictie. De vzw’s zijn opgericht om de dotaties van de overheid in ontvangst en te beheren. Zij zijn de schatbewaarders van de partij. Zij vormen, samen met bijvoorbeeld het secretariaat of de studiedienst, een integrerend deel van de partij. Zij worden bestuurd door Frank Van Hecke en Filip Dewinter, resp. voorzitter en fractieleider van het Vlaams Blok, die dus ‘behoren’ tot zichzelf, en aan zichzelf ‘medewerking verlenen.’ De vzw’s vervolgen wanneer men de partij viseert komt erop neer een boekhouder aansprakelijk te stellen voor vergrijpen begaan door het bedrijf dat hem tewerkstelt, terwijl hem zelf geen fout kan worden aangewreven.
Het moge duidelijk wezen: Het Vlaams Blok stond terecht. Het Vlaams Blok moest veroordeeld worden. En van zulk een veroordeling werd een heilzaam effect verwacht, zeker als ze uitgesproken werd in volle verkiezingscampagne. Zou het Vlaams Blok hieraan ten onder gaan?  Dat was maar zeer de vraag.
Voor alle zekerheid had men dus in het parlementaire wonderjaar 1999 ook nog de wet op de financiering van politieke partijen gewijzigd. Voortaan kon dotatie worden ingetrokken van een politieke partij die aantoont dat ze vijandig staat tegenover de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wie ervan uitgaat dat allochtonen alleen maar rechten hebben en geen plichten, komt algauw tot de conclusie dat een partij die dat principe bestrijdt de democratische rechten met voeten treedt.
Hier is geen twijfel mogelijk: enkel het Vlaams Blok werd door deze wet geviseerd. Alle andere partijen liepen braaf in het politiek correcte spoor, uitgetekend door de Parti Socialiste. Bovenstaand relaas gaat uit van het onderliggende vermoeden van een exclusief tegen het Vlaams Blok gerichte wetgevende campagne. Dat vermoeden is, wat de wet op de dotaties betreft, een aan gewisheid grenzende waarschijnlijkheid.
Ook voor het opnieuw invoeren van de strafbaarheid van rechtspersonen kan men bezwaarlijk een ander motief aantonen. Wat de andere wetswijzigingen betreft kan het vermoeden niet bewezen worden, dan door circumstancial evidence, betekenisvolle aanwijzingen. Er is de chronologie: pas nadat het Vlaams Blok begon aan zijn steile opmars ontstaat de behoefte om door middel van noeste wetgevende arbeid het racisme te bestrijden. De activiteit wordt bijkans hectisch in 1999 wanneer het Vlaams Blok zich in Brussel opwerpt als de sterkste Vlaamse partij. Er is de vraag van de bedoeling van deze opeenvolgende, en bij elkaar aansluitende wetten en wetswijzigingen. Wie werd geviseerd? Het racisme bleek in de periode tussen 1981 toen de antiracismewet in werking trad en 1993, toen het CGKR werd opgericht niet zo virulent dat de wetgever er wakker van lag. Ook tussen 1993 en 1998 viel het echt wel mee, als we ten minste een onverdachte bron als mevrouw Onkelinx mogen geloven ( cfr supra haar klacht over het geringe aantal veroordelingen). Racistische groepen of verenigingen ontbraken volledig in het landschap. Racistische individuen waren kennelijk veel minder talrijk dan bijvoorbeeld handtassendieven. Aan wetgeving op maat bleek pas een behoefte te ontstaan op het ogenblik dat de electorale belangen van de traditionele partijen werden bedreigd.

POLITIEK MISDRIJF
Achteraf bekeken is het opmerkelijk hoe sommige commentatoren nog steeds met de scheiding van machten blijven schermen. Men legt een waterdicht schot aan tussen het strafrechtelijk verdict enerzijds, en de politieke en maatschappelijke oorzaken en gevolgen van dit verdict anderzijds.
Let wel, de scheiding der machten is een kostbare verworvenheid. En tot bewijs van het tegendeel moet men uitgaan van de integriteit en onafhankelijkheid van de magistratuur. Het principe houdt echter niet in dat haar vonnissen en arresten niet organisch verweven zijn met de dagelijkse realiteit.
‘Het Vlaams Blok wordt in zijn werking en financiering door dit arrest niets in de weg gelegd’, stelt D.Voorhoof in De Juristenkrant. Het Vlaams Blok heeft een misdrijf gepleegd, en is daarvoor beboet, en verder is er niets aan de hand. Dat is de redenering van Voorhoof, lid van de Liga voor Mensenrechten. We weten dat de Justitie een blinddoek draagt, maar een professor in de communicatiewetenschappen met een blinddoek is een nieuw fenomeen. Het directe gevolg van de veroordeling is dat de partij wel degelijk in haar werking en financiering wordt getroffen, of kan getroffen worden. Zij zag zich al genoopt tot het oprichten van het Vlaams Belang, een financiële aderlating. Zij zal in het federale Parlement worden geconfronteerd met een aanval op haar dotatie. Indien men de veroordeling niet als een soort Fremdkörper uit haar politieke voorgeschiedenis licht, ontkomt men niet aan deze vaststelling: het proces tegen het Vlaams Blok was, zoniet de jure, in elk geval de facto een politiek proces. Dat heeft zelfs de toenmalige voorzitter van een van de dagende partijen, de Liga voor mensenrechten, Paul Pataer aan de vooravond van de dagvaarding volmondig toegegeven. Het geding was, zo verklaarde hij, aangespannen met het doel eens en voorgoed met het Vlaams Blok af te rekenen? En hebben de voorzitters van CD&V en VLD tijdens het televisiedebat op de avond van de wetgevende verkiezingen van mei 2003 niet verklaard dat het debat met het Vlaams Blok niet in de rechtbanken maar in het parlement moest worden gevoerd? Om dieper te kunnen ingaan op de kwestie is het nuttig de diverse arresten onder de loep te nemen.
Aanvankelijk hebben twee Brussels rechtsinstanties, de correctionele rechtbank en het Hof van Beroep geoordeeld dat er sprake was van een politiek proces. Het arrest van het Hof van Beroep werd later weliswaar verbroken door het Hof van Cassatie, maar ligt hier al geen aanwijzing voor, dat de vraag naar de politieke aard van het misdrijf een heel delicate is?
De rechters moeten zich voegen naar de definitie die het Hof van Cassatie sedert decennia hanteert, namelijk dat enkel een misdrijf dat de instellingen van de staat aantast, een politiek misdrijf is. Dat is kennelijk geen eenvoudige opdracht. Het Hof van Beroep van Brussel oordeelde dat de instellingen worden aangetast door de loutere deelname aan de verkiezingen van een politieke partij die afhankelijk is van het plegen van strafbare feiten door ondersteunende organisaties. Dajo De Prins, assistent aan de UFSIA en de KUB sloot zich bij deze zienswijze aan: ‘Minstens onrechtstreeks gaat het hier dus om de strafrechtelijke beoordeling van het programma van een politieke oppositiepartij, van haar mening over de richting waarin de maatschappij zich zou moeten ontwikkelen. Dit lijkt bij uitstek het type situatie waarin de grondwetgever alleen de volksjury geschikt achtte om een oordeel uit te spreken over de vraag of de grondwet geschonden was.’ (Nieuw Juridisch Weekblad, nummer 25 van 19 maart 2003)
Het Hof van Cassatie verbrak het arrest van het Brusselse Hof in 2003, en verwierp de thesis van het politiek misdrijf een tweede maal in haar definitief arrest van 9 november 2004. Er was, zo oordeelde het hoogste rechtscollege, geen rechtstreeks verband tussen het ten laste gelegde misdrijf zelf – het louter behoren tot het Vlaams Blok – en de eventuele aantasting van de instellingen. Met andere woorden, het zijn de vzw’s die terecht staan, en zij worden zelf niet beticht van discriminatie of segregatie, zodat niet staande kan gehouden worden dat hun vergrijp de instellingen zou aantasten. Het is een mogelijke interpretatie, en in elk geval is ze niet langer aanvechtbaar. Een argwanende persoon zou kunnen besluiten dat de truc met de vzw’s zijn uitwerking niet heeft gemist. In eerste instantie liet hij toe het Vlaams Blok voor de rechter te dagen. In tweede instantie wordt de opvatting dat er geen sprake is van een politiek misdrijf geschraagd op het feit dat het Vlaams Blok zelf geen partij is in het geding. Het is hier niet de bedoeling hier juridische alle finesses en spitsvondigheden te bespreken die het debat hebben gekruid.
Het concept ‘aantasting van de staatsinstellingen’ biedt wel een steunpunt waarvan men kan uitgaan om het proces in feite kan omschrijven. En wel door de rollen om te keren, en vast te stellen dat het in feite de klagers zijn die met hun aanklacht de staatsinstellingen dreigen aan te tasten. Zij slepen een politieke partij voor de rechter met het uitgesproken doel haar te vernietigen. De aantijgingen zijn gesteund op de politieke propaganda die deze partij voert en de wetsvoorstellen die zij indient. Zij doet dat omdat de kiezer, in de uitoefening van zijn politieke rechten, haar een mandaat heeft verstrekt. Het verhinderen van het uitoefenen van dat mandaat, door bijvoorbeeld de financiële drooglegging van de partij, een van de mogelijke rechtstreekse gevolgen van de veroordeling, is een aantasting van de politieke rechten van de burger, en een ontwrichting van de parlementaire democratie, aangezien het gevaar dan dreigt dat honderdduizenden kiezers niet langer in de wetgevende organen zouden vertegenwoordigd zijn.
Dit is slechts een ‘thought experiment’ dat juridisch uiteraard niet toepasselijk is, maar dat, mijns inziens wel aantoont dat voor de vierschaar van het gezond verstand moet blijken dat dit proces beter niet was gevoerd.
Eigenaardig genoeg lijkt het Hof van Beroep van Gent, in zijn zeer uitvoerig arrest, niet ongevoelig te zijn geweest voor het uitgesproken politieke karakter van het geding: ‘De strafbaarstelling van leden of medewerkers van de groep of vereniging is immers van aard het verder bestaan of de verdere werking van de groep of vereniging op de helling te stellen (sic), in de mate althans dat de groep of vereniging verder kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie verkondigt.’ Het Vlaams Blok staat voor de keuze: zijn programma opgeven, of opnieuw vervolgd worden. Duidelijker kan niet gesteld worden dat het doel van de vervolging de bestrijding van een politieke partij is.
Het Hof verkondigt verder dat ‘(…) de aantasting van de politieke instellingen, inzonderheid de politieke rechten van de burgers in de ruime betekenis van het begrip, zich desgevallend slechts zou kunnen verwezenlijken nadat de groep of vereniging, door het inspelen op de bij bepaalde delen van de bevolking bestaande al dan niet latente gevoelens van xenofobie en een hieraan te danken overweldigende verkiezingsuitslag, haar programmapunten in werkelijkheid zou kunnen omzetten (…)’
Stel dat het Vlaams Blok bij de federale verkiezingen van 2007 dertig procent van de stemmen haalt, wat door iedereen gewis als een aardschok zou worden ervaren. Stel dat zij in een coalitie stapt, zoals bepleit door de VLD-voorman Jean-Marie Dedecker, welke regering dan een aantal van haar programmapunten realiseert, zoals het afschaffen van het migrantenstemrecht en de snel-Belgwet, of het beteugelen van de misbruiken in zake gezinshereniging. Zou zij dan de politieke instellingen aantasten, terwijl de wetsvoorstellen die zij ter zake had ingediend, en die volgens het Hof van Beroep de aantasting mogelijk maken, dat niet doen?

OVER DISCRIMINATIE
Drie vzw’ van het Vlaams Blok werden veroordeeld wegens inbreuk op artikel 3 van de wet van 30 juli 1981, dat degene bestraft die behoort ‘tot een groep of vereniging die kennelijk en herhaaldelijk discriminatie en segregatie bedrijft of verkondigt (…) dan wel aan zodanige groep of vereniging zijn medewerking verleent.’
Discriminatie is, zo bepaalt artikel 1 van dezelfde wet ‘elke vorm van onderscheid, uitsluiting,  beperking of voorkeur, die tot doel heeft of ten gevolge of kan hebben dat de erkenning, het genot, of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan, aangetast of beperkt.’
Deze definitie is zo weids dat nog nauwelijks voorzienbaar is welk gedrag wederrechtelijk is. ‘Tot gevolg kan hebben’ is een stipulatie die door de Raad van State als ongrondwettelijk werd beschouwd. De regering hield voet bij stuk, ook al stak minister van Justitie Verwilghen zijn bezorgdheid niet onder stoelen of banken: ‘Het is derhalve moeilijk verdedigbaar om de burgers een principieel verbod op te leggen waarvan de concrete inhoud niet vaststaat.’
De discriminatie ligt op de loer zodra men zich buiten de deur waagt. Onderscheid, beperking of voorkeur zijn immers schering en inslag in het dagelijks verkeer. Elke mens heeft voorkeuren, iedereen discrimineert. De sfeer van voorkeuren strekt zich concentrisch uit rondom de eigen fragiele gestalte: eerst komen het kroost en de geliefde, vervolgens de vrienden, de verwanten, collega’s en kennissen; de ideologisch gelijkgestemden en geloofsgenoten, de leden van de vereniging, club of bond waartoe men behoort, de landgenoten, de personen met wie men een cultuur, een traditie, een taal en een geschiedenis deelt; in voorlaatste instantie de mensheid en laagst in de rangorde, de Aarde compleet met aardwormen en aardvarkens. De aanbeveling van Christus indachtig discrimineert men ten bate van zijn naaste. Men hoeft geen nationalistische diehard te zijn om de voorkeur te geven aan de mensen met wie men zich verbonden voelt. Elke mens streeft naar welvaart, erkenning, aanzien, status en succes, voor zichzelf en voor zijn kinderen. In een dichtbevolkte wereld kan hij zijn doel slechts bereiken door middel van  competitie en concurrentie. De goederen en de kansen zijn immers beperkt; meestal bereikt men zijn oogmerk slechts ten koste van anderen.
In een democratie gelden ingewikkelde regels om de belangen van individuen en groepen tegen elkaar af te wegen. Deze regels strekken er niet toe de gelijkheid in te voeren, maar de ongelijkheden enigszins te beperken en hun effect te verzachten. Zij zijn de uitkomst van een pragmatische visie. Democratie is een kwestie van passen en meten, van puzzelen en schuiven, van kleine correcties in de marge. Het is al een Sisyfusarbeid om elke burger enigszins het uitzicht op een menswaardig bestaan te bieden. Het weren van elk onderscheid is onbegonnen werk. Indien men daarin slaagde zou de algemene stagnatie intreden. Onderscheid is immers de motor van de menselijke activiteit. De drang om te winnen, om boven anderen uit te tronen, vertaalt zich zelfs op kinderachtige wijze in de ontelbare televisiespelletjes. Elk vakgebied heeft zijn prijzen en onderscheidingen. In elke sector van de samenleving worden rangschikkingen en tabellen van verdienste opgesteld. Dit kan overigens tot komische effecten leiden. De Morgen publiceerde in 2003 een evaluatie van de Vlaamse parlementsleden. De vertegenwoordigers van het Vlaams Blok kregen allemaal nul punten, op Annemans na, die met 0,5 punten werd bedacht. De diversiteit van onderscheid, voorkeur, beperking en zelfs uitsluiting – staten verhinderen of beperken in principe de toegang van vreemdelingen tot hun grondgebied – is in een moderne samenleving onontkoombaar. Daarom is het ook zo hachelijk al die gedragingen te willen bestraffen.
De drift om als een ouderwetse schoolmeester de les te spellen, en te bestraffen schijnt echter onweerstaanbaar te zijn. In 2003 had de regering alweer een nieuwe wet ter bestraffing van discriminatie ontworpen. Terwijl de wet van 1981 met zijn specifieke op het zogenaamd ras etc. toegespitste toepassingsveld bleef bestaan, werd nu ten overvloede deze racistische intentie nogmaals beteugeld, benevens het verschil in behandeling dat gebaseerd is op ‘seksuele geaardheid, de burgerlijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige en toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap.’ Met al die factoren mag men geen rekening meer houden bij het leveren van goederen en diensten aan het publiek, bij de toegang tot bezoldigde als onbezoldigde arbeid, de benoeming of bevordering van ambtenaren, de vermelding in een officieel stuk, de toegang tot activiteiten toegankelijk voor het publiek. Verboden is eveneens elke vorm van directe of indirecte discriminatie bij ‘het verspreiden, het publiceren of het openbaar maken van een tekst, een bericht, een teken of enig andere drager van discriminerende uitlatingen’. Hier staat dus letterlijk dat degene die discrimineert er moet voor zorgen dat zijn discriminerend geschrift elke gegadigde bereikt.
Het Vlaams Blok was ontevreden met de nieuwe wet.. Men vond dat in de nochtans reeds indrukwekkende litanie van misdrijven de discriminatie wegens taal en politieke overtuiging niet mocht ontbreken. En ziet, het Arbitragehof was het daarmee eens. Het oordeelde dat deze wet zelf …discrimineerde! De ingreep van dit Hof was radicaal: de hele opsomming van gronden voor discriminatie werd uit de wet geschrapt. Bleef over de definitie van discriminatie als het hanteren van elk onderscheid dat niet berust op een ‘objectieve en redelijke grond van rechtvaardiging’ Maar wat is objectief en redelijk?
Nemen wij als voorbeeld het recht op huisvesting, zoals belicht door gewezen burgemeester van Antwerpen, Bob Cools, tevens oud-voorzitter van het OCMW :’Vorig jaar hebben we voor 70 procent aan allochtonen verhuurd. Hoe kan je vandaag nog een prognose maken als je aan de hele wereld verhuurt? Toenmalig minister Jaak Gabriëls (VLD) heeft in januari 2002 een circulaire uitgevaardigd die ons verplicht om ook mensen die in een asiel- of regularisatieprocedure zitten een woning toe te wijzen. Sindsdien worden de maatschappijen overspoeld door mensen die in sommige gevallen zelfs een papier hebben dat ze niet op het Belgische grondgebied mogen verblijven.’( Trends 20 mei 2004) Cools besluit: ‘Het is niet socialistisch als de armen hier moeten opdraaien voor de armsten van de wereld.’
Het is niet enkel niet socialistisch, het is gewoon discriminatie van de autochtone kansarme. Voor de circulaire van Gabriëls bestaat geen objectieve en redelijke grond. Discriminatie komt in alle geledingen van de maatschappij voor. Zij wordt door de overheid niet vervolgd, maar gedoogd, en in bepaalde gevallen zelfs ingevoerd.
De burger die netjes zijn belastingformulier invult, betaalt dertig of veertig procent en zelfs meer van zijn bruto-inkomen aan de fiscus. De fraudeur die zijn zwart geld repatrieert ontkomt met een boete van 8 procent. Voor gelijk werk ontvangt een vrouw nog altijd gemiddeld 5 procent minder loon dan een man. In het Hof van Cassatie zetelen dertig magistraten, onder wie slechts 3 vrouwen. De discriminatie van autochtonen ten voordele van allochtonen woedt niet enkel in de sector van de huisvesting., maar bijvoorbeeld ook in het onderwijs. De staat geeft voor een allochtone leerling beduidend meer uit dan voor een autochtoon. Dat is blijkbaar niet voldoende, want minister Vandenbroucke dreigt nu een (uiteraard financiële) sanctie op te leggen aan die scholen die een degelijk niveau betrachten, en uit dien hoofde enkel de leerlingen aanvaarden die op dat niveau kunnen functioneren.
Het ontstaan van de ‘zwarte scholen’ zou dan weer als discriminatie én segregatie van allochtonen door autochtonen kunnen getypeerd worden. De situatie vormt een …schoolvoorbeeld van de onduidelijkheid, de misverstanden en de hypocrisie die door een algemeen, ongespecificeerd verbod op discriminatie kunnen ontstaan. Hier zien we hoe autochtonen massaal een onderscheid hanteren tussen hun eigen, en de allochtone kinderen. Dit onderscheid heeft tot gevolg dat de allochtone kinderen niet dezelfde toegang hebben tot
het kwaliteitsonderwijs. Het fenomeen is simpel: in scholen door een aanzienlijk allochtonen worden bezocht, zakt het peil van kennisverwerving. De leraren horen de moeilijkheidsgraad van hun onderricht immers af te stemmen op de zwakste leerlingen, die worstelen met een cultuur- en taalachterstand. De ouders van de autochtone kinderen zien de kansen van hun kroost op een interessant diploma slinken, en wensen dat hun kind liefst in aanraking komt met schoolgenoten die dezelfde waarden hanteren waarin het zelf is opgevoed. Ze sturen het naar een school met een gering aantal, of geheel zonder allochtonen. De Antwerpse senator Mimount Bousakla (SP-a) die ik in november 2002 sprak naar aanleiding van de rellen in Borgerhout vertrouwde me toe: ‘Mijn eigen zuster zou haar kinderen nooit naar een concentratieschool sturen. De leraren worden daar uitgelachen in het Arabisch en in het Berbers.’
Sommige gezinnen verhuizen zelfs om in een randgemeente de juiste school te vinden. De leider van de Nederlandse socialisten, Wouter Bos, laat er geen twijfel over bestaan dat hij het welzijn van zijn dochter primeert boven de multiculturele correctheid: ‘Ik heb het ouders nooit kwalijk genomen dat ze hun kinderen naar witte scholen sturen. Je mag het ouders niet aanrekenen dat ze het beste willen voor hun kind. Dat zal straks ook voor mij gelden.’ En hij besluit met de waarschuwing: ‘Het is mijn meisje en daar moet de rest van de wereld afblijven.’(Elle, oktober 2004) De Rotterdamse wethouder van Onderwijs, de christen-democraat Leonard Geluk, pleit voor meer contacten tussen allochtone en autochtone jongeren, zendt zijn dochter nochtans naar een witte school: ‘ Je denkt: je kind verzuipt op zo’n zwarte school.’ (HP/De Tijd, 3 december 2004) Al deze ouders, Wouter Bos en Leonard Geluk incluis, discrimineren. Ze stemmen als het ware met hun voeten. Ze verlaten de onderwijsinstellingen, die hen niet bevallen, en zoeken hun heil elders. Zo laten ze de allochtone kinderen alleen achter in instituten waar het peil zakt naarmate de ‘witten’ vertrekken. De kansen van de kleine allochtonen nemen af. Het onderscheid, gemaakt door de autochtonen, wordt de allochtonen nefast. Zij blijven achter in hun ‘zwarte’ gesegregeerde school. Maar wie zal die ouders de eerste steen werpen?
De VRT zond enkele maanden geleden een documentaire uit over een school in de Gentse volksbuurt Muide, die twintig jaar geleden homogeen ‘wit’ was. Tien jaar geleden werd ze nog uitsluitend door Turkse en Marokkaanse kinderen bezocht. Anno 2004 zijn zij ook alweer vervangen door Tsjetjenen , Kosovaren, en andere asielzoekers. De Turkse en Marokkaanse ouders zagen geen heil meer voor hun kinderen in een school waar allengs het gros der leerlingen helemaal van nul moest beginnen.
Is de zogeheten ‘positieve’ discriminatie van allochtone werklozen gerechtvaardigd? De minister van Werkgelegenheid Renaat Landuyt vaardigde een hele waslijst van maatregelen uit. Bedrijven krijgen geld om allochtonen aan te werven. Allochtonen ontvangen binnenkort 2.500 voor extra opleiding en begeleiding. Landuyt fungeert zelfs als voetbalmakelaar. Op kosten van de belastingbetaler heeft hij acht allochtone zaalvoetballers uit Borgerhout een profcontract aangeboden.
In het algemeen zijn de voorwaarden voor het verweven van subsidies gunstiger voor allochtone (jeugd)verenigingen. Ze moeten minder leden tellen en minder activiteiten organiseren. De positieve discriminatie wordt verantwoord door verwijzing naar de kansarmoede van de allochtoon. Het beleid van Landuyt en zijn collega’s is bedoeld om die situatie te verhelpen. Maar zouden zij niet moeten proberen alle kansarmoede, zonder onderscheid van zogenaamd ras, huidskleur etc. te compenseren? De cijfers van de VDAB tonen aan dat niet de allochtonen, maar de oudere werklozen en de gehandicapten de geringste kansen hebben op de arbeidsmarkt. Overigens, hoe ontstaat de kansarmoede van allochtonen? De aanhangers van de multiculturele samenleving zien hen als slachtoffers. Dat is in zeker opzicht juist: zij zijn de slachtoffers van de bewindslieden die alsmaar meer vreemdelingen tot het grondgebied hebben toegelaten zonder na te gaan of ze aan de elementaire vereisten voldeden om op enige wijze te kunnen functioneren in onze samenleving. Het kan niet de bedoeling zijn dat illegalen, al dan niet geregulariseerd, fictieve asielzoekers (negentig procent van het hele contingent), grootmoeders en importbruiden per tijdmachine uit de Middeleeuwen naar het postmoderne tijdvak gestraald, hier in de ‘sociale hangmat’ (copyright Wouter Bos) komen hangen.
Is de kansarmoede niet deels ook het gevolg van de opvattingen over opvoeding in de schoot van het Marokkaanse gezin, waar de zonen ruime vrijheid genieten, weinig of niet gecontroleerd worden, en de school wel eens meer links laten liggen, ten gunste van boeiender activiteiten? Een sanctie op het spijbelen zou misschien een paar zoden aan de dijk zetten. Maar misschien zou dat volgens de politiek correcte bijbel wel discriminatie zijn.  Integratie is een zeer geleidelijk proces. Zij wordt ondergraven wanneer de overheid geen paal en perk stelt aan de omvang en de misbruiken van de gezinshereniging, aan het fenomeen van de import bruidegoms en bruiden, en bovendien nog eens overgaat tot regularisatie van tienduizenden illegalen, per definitie onaangepaste lieden die in het beste geval hun brood verdienen als zwartwerkers, maar vaak genoeg leven van de openbare liefdadigheid, of zich aan criminaliteit overgeven.
Concluderend: wie de discriminatie wil uitroeien wordt geconfronteerd met de paradoxale taak een onderscheid ten maken tussen diverse vormen van discriminatie, de wettelijke, de ‘positieve’, de gedoogde, de maatschappelijk aanvaarde, en de onvermijdelijke. En de discriminatie sui generis van het Vlaams Blok.
Docent arbeidsrecht Marc De Vos over de wet tot bestraffing van discriminatie: ‘Wat wel of niet voor ‘objectief’ en ‘redelijk’ kan doorgaan, mag Joost weten. Het algemene discriminatieverbod geeft een blanco cheque aan de rechtbanken die de wet moeten toepassen. Ayatollahs van de gelijke behandeling kunnen de antidiscriminatiewet onder het mom van ‘redelijkheid’ tot fundamentalistische hoogten tillen.’ (De Standaard, 14 oktober 2004).
Uit dit alles blijkt dat het wellicht verstandig zou zijn discriminatie slechts strafbaar te stellen in flagrante, en welomschreven gevallen. Strafrecht is iets anders dan filosofie, die, uitgaand van  twijfel, vele mogelijkheden aftast. Strafrecht hoort nauwkeurig, transparant en trefzeker te zijn, zodat de rechter zich niet hoeft over te leveren aan byzantijnse bespiegelingen noch aan semantische waaghalzerij.

HET ZOGEHETEN ZONDEBOKMECHANISME
De vzw’s die als enige beklaagden terecht stonden, hebben discriminatie bedreven noch verkondigd. Zij werden veroordeeld wegens het louter’ behoren’ tot de groep die wel discriminatie zou verkondigd hebben. Treft hen dan schuld, gewoon omdat ze bestaan? Is er geen opzet vereist? Het Hof van Beroep van Gent stelt dat zij, vanaf het in werking treden van de wet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersonen ‘dienden te weten’ dat het verder ‘behoren tot’ of het verder ‘verlenen van medewerking aan’ de politieke partij het Vlaams Blok strafrechtelijk beteugelbare daden zouden opleveren.
Hoezo dan wel? Stond het vanaf 1999 vast dat het Vlaams Blok discriminatie verkondigde? Natuurlijk niet. Dat staat, in rechte, pas vast vanaf 9 november 2004. We zullen zien dat de veroordeling op zeer wankele gronden berust. Hoe dit ook zij, de vzw’s konden niet met zekerheid weten dat zij ‘beteugelbare daden’ stelden.
Het Hof van Cassatie heeft nochtans deze interpretatie klakkeloos overgenomen. Dit zijn niet oninteressante overwegingen in rechte. De kernvraag van het geding luidt uiteraard: hoe bewijst men het verkondigen van discriminatie?
Verkondigen is bekendmaken. Uit het bewijsmateriaal blijkt dat in sommige publicaties van het Vlaams Blok twee soorten gegevens worden bekendgemaakt: 1° betreffende de overlast die door de instroom van vreemdelingen wordt veroorzaakt, en de onrechtmatigheid van het beleid dat die instroom duldt of bevordert. Deze teksten vallen niet zelden op door hun schrille toon, die als een weerklank kan worden opgevat van de reacties in de volkswijken van de grote steden, waar de bewoners eerst en vooral geconfronteerd worden met de ongemakken van een multi-etnische samenleving; en 2° betreffende voorstellen om het beleid te wijzigen en de ongemakken te verhelpen.
Wat de eerste categorie betreft, worden, zoals reeds aangestipt, de feitelijke gegevens niet betwist. Weerhouden wordt enkel de strafbare intentie, de omstandigheid dat de verkondiging is ingegeven door racisme en xenofobie. Hoe wordt die intentie bewezen? Het Hof van Beroep ontwaart een ‘zogenaamd zondebokmechanisme’. Deze term komt noch in de tekst van de wet, noch in andere wetteksten, noch in de rechtsspraak voor. Men kan het Hof de gave der creativiteit niet ontzeggen. Het mechanisme wordt als volgt omschreven: ‘Er wordt in de aldus naar het groot publiek toe gevoerde propaganda een hatelijk beeld van de ‘vreemdelingen’ opgehangen, teneinde bij de bevolking (al dan niet latent reeds aanwezige) gevoelens van vreemdelingenhaat aan te wakkeren, te onderhouden en op de spits te drijven…’
De bedoeling van het Vlaams Blok , zo gaat het Hof verder, is niet ‘de bevolking louter te informeren of op te komen tegen bepaalde wantoestanden, hetgeen uiteraard is toegelaten, doch wel degelijk, gelet op de systematische en eenzijdige wijze waarop deze gegevens worden aangebracht en op de daarbij gehanteerde slogantaal of sarcasme, de bevolking aan te zetten tot vreemdelingenhaat en deze ook warm te maken voor discriminerende maatregelen.’
Een partij voert uiteraard propaganda om te informeren, haar standpunten toe te lichten en de kiezer van haar gelijk te overtuigen. Dat de auteurs van de gewraakte teksten de bedoeling koesterden haat te zaaien, kan gewoon niet bewezen worden. Tenzij men in de harten en nieren van de stellers kan lezen. Haat is een gevoel, en een veel voorkomende, zij het vervelende menselijke trek. Haat is echter geen misdrijf, geen verboden handeling. Aanzetting figureerde in het Belgisch strafrecht tot dusver enkel in verband met zware misdrijven, en wel zo dat het misdadig opzet van de aanzetter kon bewezen worden zonder een beroep te doen op byzantijnse hermeneutiek.
Hoe kan een rechter aanzetting tot haat bewijzen, als hij niet weet of de aanzetting ook effect heeft gesorteerd? Een tekst die misstanden zoals verloedering, profiteurschap, criminaliteit, en overlast aanklaagt kan veel verschillende gevoelens oproepen: afkeer, irritatie, verontwaardiging, onbehagen, angst, of berusting, maar ook instemming met degene die de overheid hekelt omdat ze in gebreke blijft.  Over het effect van een tekst kan men enkel speculeren. Speculatie hoort niet thuis in rechtbanken en hoven. Het Hof leidt de strafbare intentie – het zaaien van haat – af uit 1° ‘de systematische en eenzijdige wijze waarop deze gegevens worden aangebracht’ en 2° slogantaal en sarcasme. Let wel, geen van de afzonderlijke uitingen die in het arrest worden besproken, geven aanleiding tot toepassing van de antiracismewet. Beledigingen vallen daar niet onder en informatie is niet verboden. Wat bestraft wordt is de herhaling. Men neme een handvol appelen, voege ze samen, en hokus pokus, ziedaar een mand citroenen.
Dat een partij geregeld of zelfs voortdurend haar standpunten verkondigt in zake een programmapunt, namelijk het vreemdelingenbeleid dat, samen met het realiseren van de Vlaamse onafhankelijkheid, haar reden van bestaan vormt, is een toch een normale zaak? De eenzijdige wijze van informeren, kan het Hof alleen afleiden uit de teksten die in de dagvaarding zijn vermeld. Het gaat om zo’n driehonderd ongetwijfeld met zorg gekozen maar zeer vaak uit het verband gerukte citaten. Het Hof heeft een nog veel strengere selectie uitgevoerd. Het bespreekt slechts zestien citaten. Het Vlaams Blok verspreidt jaarlijks vele honderden publicaties waarvan men toch een representatief staal zou moeten gelezen hebben om te kunnen oordelen dat de propaganda eenzijdig op het vreemdelingenprobleem is afgestemd, en dan ook telkens een hatelijke inslag heeft.
Dat is vanzelfsprekend niet zo. Consultatie van de inhoud van het E-magazine, een weekblad dat bericht over het programma en de werking van de partij, en dat overigens opvalt door een veel beschaafder stijl dan gehanteerd in de meer militante en polemische druksels waarover het Hof zich boog, leert dat het vreemdelingenprobleem in gemiddeld een bijdrage op zeven aan bod komt, en niet op een wijze die als beledigend of discriminerend kan worden opgevat. Maar het Hof kent het E-magazine niet.
Een aanzetting tot haat is, zo merkt het Hof op, vooral verwerpelijk omdat ze op het ‘grote publiek’ mikt. Hoe bereikt men de massa? Via de televisie. Toch hebben de klagers niet eens de moeite genomen om hun aantijgingen met televisiefragmenten te staven. Het zou ook niet mogelijk geweest zijn. Het Vlaams Blok heeft zich, ongetwijfeld om tactische redenen, op het scherm steeds gemanifesteerd als een bedaarde en bedachtzame gesprekspartner, die niet reageerde op provocaties.
Over de onwelvoeglijke en polemische taal, die in lokale kranten en pamfletten wordt aangetroffen, door het Hof als ‘slogantaal en sarcasme’ aangeduid het volgende: slogantaal is zo gebruikelijk geworden dat de politici spin-doctors aanwerven om one-liners voor hen te verzinnen, en coaches om te leren ze te debiteren. En sarcasme is kwetsende spot, die vooralsnog niet verboden is, al manen de Nederlandse toestanden tot voorzichtigheid.
Aan welke uitdrukkingen neemt het Hof aanstoot? Aan ‘invasie’. Aan zinnen zoals ‘Honderdduizend niet Europese vreemdelingen overspoelen de Europese steden en gemeenten.’ Herman Decroo mag wel uitkijken. Aan ‘smeltkroes’. Wat is een stad anders, die zoals Antwerpen 130 nationaliteiten herbergt? Aan ‘vuilbakgemeenschap’. Worden illegalen dan niet gedumpt in krotten?
De citaten in het arrest komen niet altijd overeen met de tekst van de dagvaarding. In bepaalde gevallen werden ze door het Hof aangevuld, of zelfs gewijzigd.
Zeer ernstig bezwaar kan worden gemaakt tegen het amalgaam dat het Hof van Beroep creëert, door artikel 3 van de racismewet, te combineren met het artikel 1. Artikel 3 beteugelt het behoren tot een vereniging die discriminatie verkondigt. Artikel 1 viseert degene die aanzet tot discriminatie, haat of geweld. Verkondigen is iets anders dan aanzetten tot haat. De vzw’s werden enkel op grond van artikel 3 vervolgd. Toch steunt het Gentse Hof van Beroep zijn ‘zogenaamd zondebokmechanisme’ op aanzetting tot haat, terwijl de dagvaarding hen niet had beticht van een inbreuk op artikel 1.
Het Hof van Cassatie maakt korte metten met de bezwaren van de beklaagden. Het decreteert dat haat of geweld wegens ras, afkomst etc. ‘gradaties van discriminatie’ zijn. Gradaties van discriminatie? Volgens welke graadmeter? Of, meer terzake doend, volgens welke wettekst? Artikel 1 van de antiracismewet geeft een zeer uitgebreide definitie van discriminatie. Daarin komt de uitdrukking ‘aanzetting tot haat of geweld’ niet voor. Dat er in de optiek van de wetgever een duidelijk verschil bestaat tussen aanzetting tot haat, en verkondigen van discriminatie blijkt uit de afzonderlijke vermelding van beide handelwijzen, in de strafbepalingen van hetzelfde artikel 1.
De theorie van het zogeheten zondebokmechanisme staat kennelijk nog niet helemaal op punt. Het mechanisme, indien het al bestaat, is zelf ook niet echt efficiënt gebleken. Indien het Vlaams Blok werkelijk systematisch en eenzijdig heeft aangezet tot vreemdelingenhaat, dan is het in zijn opzet zelfs deerlijk mislukt. Het zijn niet de Vlamingen geweest die van rassenhaat hebben blijk gegeven. Het zijn in de afgelopen jaren vooral de ‘jongeren’ geweest, in weldenkende kring ook bekend als ‘ kutmarokkaantjes’ die hun haat ten opzichte van de autochtonen hebben gedemonstreerd, niet door middel van publicaties, maar door ze te bespuwen, aan te vallen, te bestelen, en in elkaar te slaan. Het zijn de fundamentalistische imams geweest die de haat tegen de ‘ongelovigen’ hebben aangewakkerd. Het zijn fanatieke moslims die, door een boek als ‘ De weg van de moslim’ te verspreiden, aanzetten, niet enkel tot haat, maar tot moord op homo’s die op bevel van Allah de barmhartige van terrassen moeten worden gegooid. Het zijn de leden van de allochtone sportverenigingen, die de heer Landuyt zo nauw aan het hart liggen, die met hun kreten ‘Hamas, Hamas, joden aan het gas’ lucht geven aan hun racistische haatgevoelens.
De Vlamingen houden zich gedeisd. Haten ze? Ze laten het in elk geval niet blijken. Volgens een’ sociologische’ studie, in de kwaliteitskranten gepubliceerd tijdens de verkiezingscampagne van 2003, zijn de kiezers van het Vlaams Blok bange wezels, die zich nauwelijks op straat durven komen, behept als ze zijn met een ‘subjectief gevoel van onveiligheid’.

EEN MULTICULTUREEL MANIFEST
Het arrest van het Hof van Beroep heeft veel weg van een multicultureel manifest. Enkele staaltjes:
1°’Vervolgens wordt erop gewezen dat door de grote aanwezigheid van Turken en Marokkanen in het onderwijs onze ‘eigenheid’ in het gedrang zou komen.’ So what? Hebben de Gentse magistraten nog nooit van zwarte scholen gehoord? En wat is er mis met eigenheid.? Het is een van die termen die door de politiek correcte taalbezoedeling werd aangetast.
2° ‘De toestand van de vrouw in de Islam wordt hierbij duidelijk niet aangebracht om de bevolking te informeren of om op enigerlei wijze op te komen voor de toestand van de vrouwen in de islamwereld, doch wel enkel om het imago van de ‘allochtone medemens’ zoals deze spottend wordt genoemd, als onethisch en barbaars te kunnen bestempelen en aldus bij te dragen tot de gevoerde haatcampagne.’
Dit is een commentaar bij een artikel in ‘t Blok in Aalst, over de verhouding tussen echtgenoten in de moslimcultuur. Hierin worden alom bekende feiten aangehaald: dat een man zijn vrouw mag slaan en verstoten. Dat een vrouw die verkrachting aangeeft wordt opgesloten, etc. En ‘Niets kan de minachting voor de vrouw beter illustreren dan de besnijdenis.” Volgt een beschrijving van dit ritueel.
Onethisch en barbaars, dat kan het Hof niet ontkennen. Het schrijft de steller van het artikel wel de intentie toe haat op te wekken. Ligt het niet veel meer voor de hand dat het zijn of haar bedoeling was te waarschuwen voor dergelijke praktijken, ook hier te lande? De algemene consensus te vertolken dat ze onaanvaardbaar zijn? Is het effect van dergelijke berichtgeving op de lezer niet verontwaardiging én deernis met de slachtoffers? Is de waarschuwing overbodig? Helemaal niet. Het is het streven van menige iman de sharia, de islamitische wet, in te voeren in het westerse personenrecht. In Canada hebben de moslims daartoe strekkende wetsvoorstellen gedaan.
Een treffender commentaar bij deze kwestie leverde Mia Doornaert: ‘…het is ieders volste recht om te zieden van verontwaardiging om meisjes en vrouwen die in de naam van de islam worden gegeseld, gestenigd, opgehangen omdat ze een heel klein stukje vrijheid opeisen of soms om redenen die slechts in de wildste verbeelding van mannen bestaan. En het is ieders recht bezorgd te zijn om het obscurantisme dat zo’n groot deel van de islamitische wereld in een toestand van achterlijkheid gevangen houdt, en schrik te hebben dat het in onze maatschappijen wordt geïmporteerd onder het mom van ‘respect voor de culturen’.(De Standaard, 15 september 2004) 3° ‘t Blok in Aalst, een blad waar het Hof niet genoeg kan van krijgen, schrijft: ‘Een groot deel van de vreemdelingen voelt zich nog altijd in de eerste plaats Turk of Marokkaan, ook al hebben ze een Belgisch paspoort. Ze blijven hier louter om economische redenen.’ Commentaar van het Hof: ‘Met andere woorden enkel een financieel profitariaat weerhoudt hen hier.’ Economische redenen worden vertaald als financieel profitariaat. Straffen wordt een kwestie van vocabulaire. Alle beetjes helpen wanneer men, om anderen van beeldvorming te betichten, zelf aan beeldvorming doet. Weet het Hof misschien ook welke andere redenen een groot deel van de vreemdelingen hier weerhouden? De gehechtheid aan de democratie wellicht, en aan de scheiding van kerk en staat? De onvoorwaardelijke verkleefdheid aan de rechten van de vrouw? De bewondering voor onze kunstschatten?
4° Het Hof poneert: ‘Deze uittreksels tonen aan dat ook anno 2000 door het Vlaams Blok nog steeds onophoudelijk op de ‘vreemdelingenproblematiek’ wordt teruggekomen.’ Deze zestien uittreksels tonen dat niet aan. Zij zijn uit honderden publicaties geselecteerd om dat aan te tonen. (zie supra). Het aankaarten van die problematiek is overigens niet strafbaar. Hier hanteert het Hof het taboe, of zullen we zeggen de omerta, dat jarenlang de bespreking van het vreemdelingenbeleid onmogelijk heeft gemaakt.
5° Het Hof poneert’ In het vijfde uittreksel wordt het taalgebruik van de ‘allochtone’ jongeren (waarmede jongeren van vreemde herkomst; doch van Belgische nationaliteit worden bedoeld), die met messen in autobuszetels kerven of andere baldadigheden zouden plegen, gehekeld. Het geheel wordt sarcastisch afgesloten met de zin: ‘Een echte verrijking, die Nouveaux Belges!’ Het Hof werpt zich nog maar eens op als beschermer van de allochtoon. Laat zelfs twijfel bestaan over wat ontelbare keren wordt vastgesteld: die met messen ‘zouden’ kerven. Wij vermoeden dat de magistraten zich nimmer per bus verplaatsen. Enzovoort.
Door onophoudelijk de termen haat, hatelijk, haatcampagne en haatgevoelens te herhalen overtuigt het Hof in elk geval zichzelf, als door een mantra, dat de aanklacht van aanzetten tot haat gegrond is. Soms worden citaten verkeerd geïnterpreteerd. De redacteur van het veelgelezen blad ‘Het Vlaams Blok in Erpe-Mere’ schrijft: ‘In plaats van meer integratie, kregen we echter steeds meer vandalisme, meer criminaliteit, en meer drugs.’ Het Hof neemt het de steller kwalijk ‘integratie te hebben geassocieerd aan ‘meer vandalisme, meer criminaliteit en meer drugs.’ Dat is onjuist. Het is niet de integratie die geassocieerd wordt met meer vandalisme etc., maar de mislukking van de integratie. Het Hof beweert dat de vreemdelingen in het omstreden proza als ‘onintegreerbare fanatiekelingen’ worden afgeschilderd, terwijl deze term nergens in de besproken teksten voorkomt.

EEUWIGE EN ONAANTASTBARE RECHTEN
Wat de tweede categorie geïncrimineerde teksten betreft, die aangehaald worden om te bewijzen dat het Vlaams Blok discriminerende (wets-)voorstellen verdedigt heeft het Hof van Gent zich ook weer een paar kunstgrepen veroorloofd.
Zo verwijst het Hof naar het Oranje Boekje uit 1992, dat in de dagvaarding niet is vermeld. De raadslieden van de vzw’ voerden in hun cassatiemiddelen aan dat het Hof van Beroep zodoende twee rechtsbeginselen had geschonden. Een rechtbank zich enkel kan uitspreken over feiten die door de dagvaarding aanhangig zijn gemaakt, en mag geen gebruik maken van eigen vaststellingen buiten de rechtspleging gedaan, en van feitelijke gegevens waarover de gedaagde partij geen tegenspraak hebben kunnen voeren.
Het Hof van Cassatie billijkte evenwel het procédé van het Hof van Beroep: ‘Overwegende dat de rechter die oordeelt op grond van de neergelegde stavingsstukken, niet oordeelt op grond van eigen vaststellingen die buiten de rechtspleging zijn gedaan.”
Waarom heeft de beroepsrechter dan die eigen vaststellingen, bv. zijn lectuur van het Oranje Boekje, in zijn arrest vermeld?
Benevens de uittreksels uit lokale publicaties wendt het Hof het politiek programma, zoals vervat in het zeventig puntenplan van 1996, als bewijsmateriaal aan. Aangezien de beklaagden slechts vervolgd worden voor misdrijven gepleegd vanaf 2 juli 1999, de dag waarop artikel 5 van het strafwetboek over de strafbaarheid van rechtspersonen weer van kracht werd, tot 29 januari 2001, dag van de dagvaarding, lijkt het logisch enkel bewijsmateriaal uit deze periode te hanteren. Zeker nu algemeen is bekend dat het Vlaams Blok een aantal van haar standpunten sedertdien heeft gewijzigd of bijgesteld. Het Hof van Cassatie heeft dit argument verworpen, aan de hand van het – klaarblijkelijk fictieve – onderscheid tussen het Vlaams Blok en de vzw’s, die tijdens de debatten uit het oog waren verdwenen, maar nu voor de gelegenheid weer uit de coulissen te voorschijn worden gehaald.
De vzw ‘s behoren tot de vereniging die verkondigt, dat is hun vergrijp, en wanneer die vereniging heeft verkondigd heeft geen belang. Dit terzijde. De kern van de zaak is dat het Hof van Beroep zich op politiek terrein begeeft. Het veroordeelt het programma van een politieke partij. En het verbiedt het houden, in het openbaar, van ‘een pleidooi voor een discriminerende wetswijziging’. Tal van wetten voeren nochtans een onderscheid tussen bepaalde categorieën van burgers in. Hun rechten kunnen gewijzigd worden, ook in een ongunstige zin. Maar de allochtoon beschikt, indien men de vroede magistraten van Gent goed heeft begrepen, over eeuwige en onaantastbare rechten! En geen partij mag kiezers werven voor haar voorstel die rechten te wijzigen. De Moslimexecutieve afschaffen, zoals SPA senator Bousakla voorstelt, zou dus neerkomen op een schending van de antiracismewet? Aan de snel-Belgwet, waarvan Stevaert voorzichtig de ‘evaluatie’ bepleit, mag niet getornd worden? De verplichting tot inburgering mag niet worden ingevoerd? Het staat, in een democratie, elke partij vrij de wetsvoorstellen in te dienen, die zij nuttig acht met het oog op een efficiënt beleid. De bevoegdheid om deze voorstellen te verwerpen, is het exclusieve voorrecht van het Parlement. Hieraan tornen is een schending van een van de pijlers van de democratie, de scheiding van de machten. Als de oppositie haar mond moet houden, kan men het Parlement beter afschaffen.
Overigens, en dit in ondergeschikte orde, stelt men vast dat in buurlanden zoals Nederland een aantal maatregelen, die ook door het Vlaams Blok worden aangeprezen, worden toegepast of overwogen. In verband met het terugkeerbeleid, dat het Vlaams Blok propageert met de slogan’ aanpassen of terugkeren’, de grote doorn in het oog van het Hof, kunnen wij volstaan met een uitspraak van de Amsterdamse wethouder Aboutaleb : ‘Voor mensen die de gezamenlijke kernwaarden niet delen is er geen plaats in een open samenleving.’ Wat het verkondigen van uitsluiting betreft, stelt men vast dat de Nederlandse regering plannen ontvouwt om migranten de eerste tien jaar uit te sluiten van deelname aan de verzorgingsstaat.
In eigen land is de politiek na de aardschok van 13 juni 2004 uit de multiculturele droom ontwaakt. Men ziet plotseling de problemen, die men altijd ontkend of verdoezeld heeft. Men suggereert behoedzaam oplossingen die sporen met wat het Vlaams Blok al jaren ‘verkondigt’: een restrictief beleid.
Marc van Peel, die onlangs nog vaststelde dat er gedurende dertig jaar geen vreemdelingenbeleid was gevoerd (was dat maar waar! cfr snel-Belgwet, migrantenstemrecht etc) durft het volgende te opperen: ‘Het zijn nu illegalen die Noord-Antwerpen overspoelen. Wat we nodig hebben is een inkomensdrempel.’ Bob Cools, die in tegenstelling tot zijn partijgenoten nooit een blad voor de mond heeft genomen, schetst de toestand in Antwerpen-Noord: ‘ Problemen als sluikstorten, huisjesmelkerij, criminaliteit, drugsmisbruik en prostitutie vergallen het woonklimaat.’ In progressieve kring denkt me nu eensklaps na over de noodzaak van een veiligheidsbeleid waar het Vlaams Blok sedert jaar en dag op aandringt: ‘Dat is er vandaag nog niet, omdat nog steeds zowat iedere politicus kippenvel krijgt als het woord wordt uitgesproken, bang als hij is door de links-intellectuele eigenaars van het grote marxistische gelijk als rechtse zak te worden uitgekreten.’ (Jos Bouveroux in het boekenkatern van De Morgen, 10 november 2004) Minister van Inburgering Marino Keulen: ‘De integratiesector is er te veel op gericht om mensen de weg naar het OCMW te wijzen.. (…) Vijftien jaar lang hebben we niets durven doen omdat je ofwel een naïeveling was, ofwel een crypto-Blokker.’ De minister heeft ook ontdekt dat in een stad als Beringen alle sociale woningen naar allochtonen gingen, terwijl alleenstaanden en bejaarden uit de boot vielen. Mieke Vogels constateert tot haar ontsteltenis dat de gezinshereniging misbruikt wordt. Allochtone grootouders worden overgevlogen en na een paar maanden bij het OCMW afgeleverd. Het Vlaams Blok fulmineert al jaren tegen de misbruiken van de gezinshereniging en in de sociale sector is iedereen ervan op de hoogte. Vogels was gedurende drie en een half jaar Vlaams minister voor Gelijke Kansen. Ze vertoonde zich wel eens, getooid met een hoofddoek. En ze liet een studie maken over die grootouders. Er was niets aan de hand, zo bleek.. Begrijpelijk toch dat kinderen hun ouders laten overkomen om ze te laten genieten van een goede gezondheidszorg. ‘We moeten ophouden te zwijgen over dat soort problemen,’ zegt ze nu, haar stem verheffend in het rouwende koor van degenen die op 13 juni van het politiek correcte paard zijn gebliksemd.

DE VRIJE MENINGSUITING
De vrije meningsuiting, annex het recht op vrije vergadering en vereniging, is het tweede democratische grondbeginsel dat door de veroordeling van het Vlaams Blok werd geschonden. Met deze vrijheden staat of valt de democratische rechtsorde. Zij kunnen derhalve slechts beperkt worden om zwaarwichtige redenen.
Het Hof van Beroep van Gent erkent dat er aan de vrijheid van meningsuiting niet mag getornd worden, indien er geen ‘dwingende noodzaak’ bestaat. Om die ‘dwingende noodzaak aan te tonen verwijst het Hof naar de parlementaire voorbereidingen van de wet van 30 juli 1981. Daar werd gewezen op ‘het toenemend gevaar van racisme’. De cijfers die mevrouw Onkelinx in1999 bekendmaakte (zie supra) bewijzen dat het gevaar eerder denkbeeldig was.
Is de inbreuk tegen artikel 3 van de racismewet zo zwaarwichtig? Deze bepaling stelt geen daden van discriminatie of segregatie strafbaar, enkel meningen. Het straft niet eens degene die de mening verkondigt, enkel zijn medewerkers. En zijn uitwerking is twijfelachtig. Sottiaux en Vrielinck merken op: ‘Indien een strafrechtelijk verbond op discriminatie en racistische uitingen niet werkelijk bijdraagt tot meer gelijkheid en minder racisme, weegt het belang van de vrijheid van mening door en moet van penale repressie worden afgezien. Het is immers lang niet zeker of de bestraffing van meningen leidt tot de uitroeiing van het onderliggende gedachtegoed.’ Deze auteurs gaan verder: ‘Het verbieden van meningsuitingen is niet meer dan symptoombestrijding. Het leidt daarenboven de aandacht af van de sociale oorzaken van gevoelens zoals vreemdelingenhaat.’
Hoe denkt de minister van Justitie, mevrouw Onkelinx, over de vrijheid van meningsuiting? In de Kamer werd zij geïnterpelleerd naar aanleiding van de verschijning in de boekhandel van twee boeken, de Gids voor islamitische opvoeding en De weg van de moslim. In het eerste wordt  aangezet tot het mishandelen van kinderen die niet willen bidden. De straf voor overspel, zo leert deze opvoedende publicatie, is steniging, tenzij men getrouwd is. Dan volstaan honderd zweepslagen. Deze teksten kan men, zonder veel spitsvondigheid aan de dag te leggen, interpreteren als aanzetting tot mishandeling en moord. Het tweede boek heeft veel ophef veroorzaakt, vanwege de aanbeveling homo’s met het hoofd naar beneden van terrassen te gooien. Het zet tevens aan tot het voeren van de heilige oorlog. Moeten dergelijke boeken niet verboden worden?
Mevrouw Onkelinx repliceert: ‘Gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de vrijheid van meningsuiting, zoals vermeld in artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, een absolute vrijheid, waarop alleen restrictief geïnterpreteerde uitzonderingen mogelijk zijn.’ Zij ziet geen aanleiding om de werken te verbieden, of vervolgingen in te stellen. Dat is een juiste beslissing. De auteur van De weg van de moslim heeft het recht zijn ideeën, hoe verwerpelijk ook, kenbaar te maken. A fortiori heeft het Vlaams Blok het recht om zijn veel minder verwerpelijke, zij het in grove, sarcastische of choquerende taal gestelde, polemische geschriften te verspreiden.

CONCLUSIES
Het proces tegen het Vlaams Blok was een politiek proces.
Het artikel 3 van de wet van 30 juli 1981 schendt het beginsel van de vrijheid van meningsuiting.
Het arrest is niet gemotiveerd in rechte. Het veroordeelt de beklaagden op grond van artikel 1 van de Racismewet, dat aanzetting tot haat beteugelt, terwijl de beklaagden gedaagd werden op grond van artikel 3, dat medewerking aan de verkondiging van discriminatie bestraft.

Het arrest is niet gemotiveerd ten gronde daar het noch de intentie – het opzettelijk aanzetten tot haat – noch het schadelijk effect van het vermeende misdrijf aantoont.