vrijdag 29 augustus 2008

Trouw is een onafhankelijk blad !

.
(Wat van Vlaamse kranten natuurlijk nooit iemand zal beweren)


Welkom in de Kaukasus, waar niets simpel is

Jelle Brandt Corstius, Tschinvali

Twee weken na de aanvang van de oorlog in Zuid-Ossetië kan de balans worden opgemaakt. Het conflict is breed uitgemeten als het begin van een nieuwe Koude Oorlog. Dat geldt minder voor de mensen die het conflict hebben ondergaan. Een verslag uit Zuid-Ossetië, en de omstreden bufferzone.


Het zijn twee dorpen met twee tragedies, met een grens ertussen. Aan de ene kant van de grens ligt het dorp Getagoerovo, in Zuid-Ossetië, een provincie binnen Georgië die zich daarvan heeft afgescheiden in de jaren negentig. Alleen Rusland erkent Zuid-Ossetië voorlopig als onafhankelijke staat. Aan de andere kant van de grens, vier kilometer verder op de weg, ligt het dorp Dvani, in Georgië.

De nacht van 7 op 8 augustus, toen Georgië het mislukte offensief begon om Zuid-Ossetië weer onder controle te brengen, reden de Georgiërs bij Getagoerovo Zuid-Ossetië binnen. „Ik sliep al twee dagen met mijn kleren aan. Ik voelde dat het niet goed zat”, vertelt Aza Alborova, die er met haar man en twee zoontjes woont. In de avond van 7 augustus kwam een bekende van de lokale overheid langs om hen voor de oorlog te waarschuwen. Alborova slaagde erin om voor het offensief naar familieleden in Noord-Ossetië te vluchten. Dat is maar goed ook: een mortiergranaat blies het dak van hun huis. De inrichting is vernield door Georgische soldaten die er een paar dagen inkwartierden.

Intussen is de familie alweer teruggekeerd. Het dak repareren gaat veel tijd en geld kosten, en zij hebben geen van beide: „Ik moet er niet aan denken dat de winter begint”, vertelt Alborova.

Verderop woont het echtpaar Jefim Dzjoejev (83) en Varja Dzjoejeva (74). Alle ruiten van hun huis zijn gesprongen, in de muren zitten granaatscherven. Maar in ieder geval staat het dak nog op het huis. Zij zaten vier dagen in de schuilkelder. Jefim heeft zijn gevoel voor humor nog niet verloren, volgens hem zijn de Georgiërs de oorlog begonnen uit jaloezie op de schoonheid van Ossetische vrouwen. Varja kijkt verlegen. Ze vertelt dat zij in de communistische tijd als boekhouder op een sovchoze, een collectieve boerderij, werkte. „Daar werkten ook Georgiërs. Er waren geen vijandelijkheden. En nu blijken het opeens fascisten. Ik snap het niet”, vertelt ze.

Op het kruispunt zitten drie vrouwen boontjes te doppen. Een van hen, Ljana Kokojeva, vertelt dat een mortier hun schuilkelder is ingeslagen. Zij loopt naar haar huis, waar een man glas in een kruiwagen staat te scheppen. Er zit een rond gat in de muur van de kelder. Volgens Kokojeva sloeg de mortier in de ochtend van de 9de in. „Het is een vreselijk gevoel, dat je zelfs in een schuilkelder niet veilig bent”, zegt ze.

In het gebouwtje van de lokale overheid vertelt een medewerker dat tachtig procent van de huizen is verwoest, en dat 14 van de 1780 inwoners van het dorp zijn omgekomen. Door de glasloze ramen is te zien dat buiten zakken meel worden uitgedeeld door het Russische ministerie van noodsituaties.

De medewerker pakt een kaart uit de la en spreidt hem uit over de tafel. Het is een historische kaart van het rijk van de Alanen, van wie de Osseten naar eigen zeggen afstammen. Op het hoogtepunt strekte dat rijk zich uit van Frankrijk tot aan de Kaukasus. „Wij zijn het meeste land al kwijt. We hebben geen pretenties meer een wereldmacht te zijn, die tijd ligt achter ons. Het enige wat wij willen is dit kleine stukje land in de bergen”, vertelt hij.

Op de grens met Georgië staan Russische soldaten op wacht. De auto mag de grens niet over, dat weten ze zeker, maar te voet, dat weten ze eigenlijk niet. Zonder dat hij ook maar een paspoort hoeft te zien, escorteert een soldaat mij naar het eerste huis over de grens. Een oud vrouwtje staat bij het hek. Ik vraag haar of we nu in Georgië zijn. Zij kijkt verschrikt naar de Russische soldaat. „Je bent in Kartveli”, antwoordt ze, en doelt daarmee op de Georgische provincie. De Russische soldaten wonen tijdelijk bij haar in en het is duidelijk dat zij hen te vriend wil houden. Als ik zelf nog wat verder wil lopen moet ik zelf weten, maar de Russische soldaat gaat niet mee. „Ik zou het niet doen. Ze spreken geen Russisch en zijn gevaarlijk”, waarschuwt hij.

De gevaarlijke dorpelingen bestaan uit drie mannen die achter een biggetje aanrennen. Een van hen, Giorgi, vangt het dier bij zijn achterpoten en smijt hem over een hek. „Voor je het weet rent dit biggetje Zuid-Ossetië in, en dan zijn we hem kwijt”, vertelt Giorgi hijgend in het Russisch.

De twee andere mannen willen hun namen niet geven. De inwoners van Dvani leven nog steeds in angst. Sinds het eind van de mislukte oorlog maken zij deel uit van een door de Russen ingestelde bufferzone. Hierdoor hebben zij geen bescherming van de Georgische politie, en kunnen de Zuid-Osseten naar willekeur wraak nemen. Op 12 augustus kwamen Ossetische milities het dorp binnen en vluchtten de drie voor een paar dagen de bergen in.

Giorgi vertelt dat 33 gebouwen in het dorp zijn platgebrand, inclusief de school waar hij lesgeeft. Talloze andere huizen zijn beschadigd door Russisch mortiervuur.

Een man met ontbloot bovenlijf laat zijn huis zien dat compleet is afgebrand. Zijn bed staat tijdelijk op het erf, tussen de schuur en het afgebrande terras met wijnranken. Een koe likt verveeld aan de spijlen van het bed.

Hun vrouwen en kinderen zijn voorlopig gevlucht naar Tbilisi. „President Saakasjvili is een wijs man, en hij heeft veel goeds gedaan voor ons land. En natuurlijk is Zuid-Ossetië Georgisch, en zal het altijd Georgisch blijven. Maar hij had nooit Zuid-Ossetië binnen moeten vallen. Eerlijk gezegd houdt die politiek mij niet zo bezig. Ik denk nu alleen aan hoe ik de volgende dag overleef.”

Zoals dat gaat in oorlogstijd is het precieze aantal slachtoffers van deze oorlog onduidelijk, en doen de meest gruwelijke verhalen de ronde over zwangere vrouwen die door het Georgische leger zijn onthoofd.

Het dodental voor de slachtoffers aan Ossetische zijde loopt uiteen van 133 tot 2000. Alleen de verse graven zijn geschikt voor harde statistieken. Op de Schoeder-begraafplaats in Tschinvali liggen veertig graven, in de haast bedekt met steengruis en voorzien van een simpel houten kruis.

Op de begraafplaats van de nabijgelegen stad Tbet liggen nog eens veertien graven. Op een van de houten kruizen staat summier: ’Geboren in 1994’.

Verderop is Dmitri Dzjigojev het graf van zijn vrouw aan het fatsoeneren. Op zijn borstzakje heeft hij een foto van haar gespeld. Zij kwam om het leven bij een brand tijdens het bombardement van Tschinvali, vertelt Dzjigojev. Een buurman komt langs met een flesje wodka en sprenkelt wat drank over het graf. Hij hielp met het begraven, in het midden van de oorlog, op 10 augustus: „Daarom is dit graf zo rommelig. Wij zaten midden in de vuurlinie.”

Niet alleen het aantal doden, maar ook de mate van verwoesting is moeilijk in te schatten. Zo is het ’joodse kwartier’ in Tschinvali compleet met de grond gelijk gemaakt. Volgens de dakloze bewoners komt dit allemaal door het offensief van begin deze maand. Maar veel gebouwen zijn al in de oorlog van 1992 verwoest, getuige het mos en de plantjes die op de ruïnes wortel hebben geschoten.

In het joodse kwartier nodigt Armen Bibilov uit om de lunch te komen nuttigen. Aan een lange tafel zitten buren en vrienden uit de buurt. Het dak is provisorisch met plastic bedekt. Op tafel staan aardappels, eieren en djondjoli, een mengeling van ui, vlees en takjes met bonen.

Bibilov vertelt dat Osseten en Georgiërs vroeger wellicht in vrede leefden, maar dat onderhuids altijd minachting heerste bij de Georgiërs voor „die Osseten in de bergen”. Dertig jaar terug had Bibilov al het gevoel dat het een keertje mis zou gaan. Hij kan zich het moment nog precies herinneren. Hij was uitgenodigd bij zijn zwager, een Georgiër. Diens vader had op hem geproost „hoewel je een Osseet bent”.

De Georgiërs in Zuid-Ossetië worden overigens geen haar beter behandeld. Een Georgische minderheid, compleet met eigen parlement en president, woonde namelijk tot de oorlog in Zuid-Ossetië, dat op zijn beurt weer een etnische minderheid van Osseten vormt binnen Georgië: Welkom in de Kaukasus, waar niets simpel is.

Wat zich in de Georgische dorpen binnen Zuid-Ossetië precies heeft afgespeeld is onduidelijk: het gebied is niet open voor journalisten.

Atsabet is het enige dorp dat te bezichtigen ligt op de route van het Russische Vladikavkaz in het noorden. Maar de buschauffeur weigert om te stoppen. Vanuit het raam is te zien dat alle huizen zijn verwoest, sommige smeulen nog na. Op een kip na is er geen ziel te bekennen.

„Wij spelen hier een ongebruikelijke rol”, vertelt David-Pierre Marguet in het kantoor van het Rode Kruis in Tschinvali, op dit moment de enige niet-Russische ngo die hier is toegelaten.

„Rusland voorziet al in de humanitaire hulp. Onze taak is het beschermen van de Georgische minderheid.” Volgens Marguet zitten er 89 Georgiërs in de gevangenis van Tschinvali. Ze zitten daar voor hun eigen veiligheid, het gevaar te worden gelyncht door Osseten is te groot, vertelt hij.

„De haat zit nog diep bij de Osseten. Drie dagen geleden kregen wij toestemming om de lichamen van 45 Georgische soldaten op te graven in een Ossetisch dorp. Uiteindelijk ging het niet door, toen kwade dorpelingen ons met geweren het dorp uit jaagden.”

Door de rampzalige oorlog van begin augustus zit verbroedering van de twee volken er niet meer in. In het Georgische dorp Dvani plukte de man met ontbloot bovenlijf een paar kilo nectarine en pruimen voor zijn gast uit het Westen. Op het initiatief om de vruchten cadeau te geven aan de dorpelingen van Getagoerovo aan de andere kant van de grens reageert de man lauwtjes: „Ik houd je niet tegen.”

In Getagoerovo moet niemand iets weten van de fantastisch geurende vruchten uit Georgië. Alleen een jongen van veertien pakt er een. „Een nectarine is een nectarine”, is zijn conclusie.

Ossetië en Russenliefde

In het geopolitieke geweld is het voor westerlingen soms moeilijk te begrijpen waarom de Osseten blij zijn met de komst van Russische tanks. Voor een groot deel ligt de verklaring in de gebeurtenissen van begin jaren negentig. Na de val van de Sovjet-Unië grepen de Georgiërs hun kans op onafhankelijkheid, maar ook de Zuid-Osseten. Dat was tegen de zin van de toenmalige Georgische president, de ultranationalist Gamsachoerdia. Met de leus ’Georgië voor de Georgiërs’ viel hij in 1991 Zuid-Ossetië aan, een wrede oorlog die duizend doden en honderdduizend vluchtelingen opleverde. Tot die tijd was Zuid-Ossetië een relatief rustige regio waar gemengd Georgisch-Ossetische huwelijken veel voorkwamen. In 2004, vlak na het aantreden van president Saakasjvili, liet hij Georgische troepen grote schoonmaak houden in ’smokkelnest’ Zuid-Ossetië. Ook toen zochten de Osseten steun bij de Russen. Toen kregen ze die niet militair, de afgelopen weken wel.

Geen opmerkingen: